woensdag 2 juli 2014

Provinciale buitenlandpolitiek (2)

Voor de tweede keer in een half jaar heeft een meerderheid van de Provinciale Staten van Overijssel vandaag een motie aangenomen waarin ze een standpunt inneemt over een onderwerp dat zweemt naar buitenlandpolitiek. Was de vorige motie ingediend door de provinciale fractie van de PVV, dit keer waren de indieners naast de PVV, het CDA, de ChristenUnie en de SGP. Ging het de vorige keer over het besluit van het waterbedrijf Vitens om zich terug te trekken uit een project in Israël, dit keer ging het om de demonstratie op 1 juni jl. tegen het genocide-monument in Almelo.


De motie luidt als volgt:

De Staten, gehoord de beraadslaging,
Overwegende dat:
  •  Er in de periode 1915-1918 ongeveer anderhalf miljoen Syrisch - Orthodoxen, Armeniërs en Pontische Grieken op een verschrikkelijke manier afgeslacht zijn in het toenmalig Ottomaanse Rijk;
  • De 2e kamer in 2004 met algemene stemmen een motie Rouvoet (Christenunie) aangenomen heeft waarin de genocide erkend is ;
Constaterende dat:
  • Op 1 juni in Almelo geprotesteerd is tegen de onthulling van het Armeense genocide monument en daarbij kwetsende en bedreigende uitlatingen zijn gedaan, zoals 'Karabach wordt het graf van de Armeniërs'.
  • Nederland en Overijssel geen minderheden willen die vrijheid en tolerantie uitsluitend voor zichzelf claimen, maar anderen een waardige gedenkplek misgunnen;
Spreken uit dat de Provinciale Staten in Overijssel, net als de Tweede Kamer, de Armeense genocide erkennen.
Roepen PS op afstand te nemen van de protestbijeenkomst van genocide-ontkenners met zeer kwetsbare uitingen richting de Armeense gemeenschap.
en hiermee een signaal af te geven aan de Armeense gemeenschap dat zij het recht heeft op een waardige gedenkplek

en gaan over tot de orde van de dag.


Deze motie, waarin de Provinciale Staten dus expliciet de Armeense genocide erkennen en doelbewust het signaal afgeeft dat de Armeense gemeenschap het recht heeft op een “waardige gedenkplek” vormt een groot contrast tot de antwoorden van de gemeente Almelo op Raadsvragen van de Partij Vrij Almelo en een aantal brieven van Turkse organisaties over het genocide-monument.

In antwoord op de vraag van de PVA of ze het eens is “met de Armeense kerk dat het ontkennen van de Armeense genocide, net als het ontkennen van de Holocaust, strafbaar zou moeten worden gesteld” antwoordt het college dat het van mening is “dat dat aan de nationale overheid is” en op de vraag of ze “net als de Partij Vrij Almelo [vindt] dat het Armeense herdenkingsmonument juist het gebaar als de eerste stap naar verzoening is” dat het “niet aan het college van burgemeester en wethouders [is] om een mening te hebben over de rol of functie van het monument”.

In antwoord op brieven van de Turks Islamitische Culturele Federatie (tevens aanmelder van de demonstratie van 1 juni jl) en de Union of European Turkish Democrats (de Nederlandse cq. Europese afdeling van de AK-partij van de Turkse premier Erdoğan over het monument schrijft het:

“Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo is zich bewust van de gevoeligheden in de Almelose samenleving omtrent de onthulling van het Armeense monument.

Wij hebben een omgevingsvergunning voor het monument verleend, omdat wij de aanvraag alleen toetsen aan de fysieke eisen die de regelgeving hieraan stelt. Als de aanvraag hieraan voldoet, mogen wij deze niet weigeren. Naamgeving van een monument is voor ons geen wettelijk onderdeel van die toets.

Wij hebben begrip voor uw zorgen omtrent de gevolgen van het monument. Tegelijkertijd is het college van burgemeester en wethouders geen partij in de internationale diplomatieke discussie over dit onderwerp. Natuurlijk is het college wel altijd bereid om met de verschillende partijen in gesprek te gaan over de wijze waarop deze gevoeligheden in de onderlinge lokale verhouding een rol spelen.”


Tijdens het Nota-overleg van de Tweede Kamer Commissie Buitenlandse Zaken over het Mensenrechtenbeleid dat afgelopen maandag voorafging aan de ontvangst van de Aramese Beweging voor Mensenrechten en Jubilee Campaign om het rapport over de rol van Turkije bij wandaden in Syrië aan te bieden, dienden de woordvoerders van CDA, ChristenUnie en SGP ook een motie in over de genocide, met de volgende tekst:

“De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat volgend jaar de 100-jarige herdenking plaatsvindt van de Armeense genocide;

verzoekt de regering, volgend jaar aanwezig te zijn bij de 100-jarige herdenking van de Armeense genocide,

en gaat over tot de orde van de dag.”

De motie legt de zaak waar ze – in ieder geval volgens de gemeente Almelo – thuishoort, maar in reactie op deze motie stelde minister Timmermans:

“Eigenlijk gaf de heer Voordewind in één opmerking precies aan waarom ik die motie wil ontraden. Hij had het over "een statement maken", en dat is nu precies wat deze kwestie niet goed verdraagt. Een statement maken betekent dat je reacties uitlokt, het betekent dat je de zaak op scherp zet. De aanwezigheid van de Nederlandse regering bij de herdenking van de Armeense genocide zal niet bijdragen aan het dichter bij elkaar brengen van de partijen in deze kwestie. Over de kwestie bestaat tussen de Kamer en dit kabinet sinds 2004 geen enkel verschil van opvatting, omdat de motie-Rouvoet dat helder heeft neergelegd. Ik weet heel erg zeker dat we de situatie op geen enkele manier positief beïnvloeden door deze stap, en daarom wil ik die motie ook ontraden.”

En zo besteedt de landelijke regering dit onderdeel van buitenlandbeleid zelf uit aan de lagere overheden. De motie is overigens aangehouden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten