Eerdere bijeenkomsten van VEDAN over Urenco gingen over de voorgenomen verkoop van de aandelen in dit bedrijf door de vier eigenaren: de Britse en Nederlandse overheid en twee Duitse energiemaatschappijen. Maar die verkoopplannen lijken in de koelkast gezet vanwege onenigheid tussen deze Duitse energiemaatschappijen en de Duitse overheid. Verder bleek uit het onlangs gepubliceerde jaarverslag dat het concern, na een hele reeks jaren van flinke winsten, over 2016 een verlies van een half miljard euro geleden te hebben en de Duitse federale regering laat momenteel onderzoeken of het bedrijf gesloten zou kunnen worden. Dat alles bij elkaar genomen mocht VEDAN terecht de vraag aan de orde stellen of Urenco nog toekomst heeft.
De rechtvaardiging van die vraag bleek ook uit de uitspraak die minister Dijsselbloem als aandeelhouder van Urenco afgelopen januari deed en waarmee Dirk Bannink zijn inleiding begon: "Urenco ontwikkelt momenteel een nieuwe strategie, waarin de daling van de vraag naar verrijkt uranium een belangrijk rol speelt". Dat leidde tot drie deelvragen waaromheen Dirk Bannink zijn inleiding had opgebouwd: 1. Hoe zit het met de wereldmarkt voor verrijkt uranium?, 2. Welke positie heeft Urenco op die markt? En 3. Wat zou die nieuwe strategie waar Dijsselbloem op duidt kunnen zijn?
In 2016 was ongeveer 40% van het gedolven uranium afkomstig uit Kazachstan met Canada als tweede producent goed voor zo’n 25%. Australië tekent voor zo’n 10%, Niger voor 7%, Namibië en Rusland voor elk 5% en dan zijn er nog een tiental (veel) kleinere producenten waaronder Oekraïne. De uraniumprijs liep begin jaren ’70 flink op maar zakte na de kernramp bij Harrisburg 1979 aanzienlijk en na de kernramp bij Tsjernobyl in 1986 nog een laatste stukje. Pas vanaf 2005 zou de uraniumprijs weer flink gaan stijgen met een absolute piek in 2007 vanwege de verwachting dat kernenergie toch weer een rol zou gaan spelen, maar aan dat optimisme werd na de kernramp bij Fukushima in 2011 een einde gemaakt. Van $ 140 in 2007 kelderde de uraniumprijs naar $ 20 in 2016 met een absoluut minimum in november toen een pond uranium $ 18 kostte. Volgens Dirk Bannink is er weinig zicht op prijsherstel.
Nog dramatischer is het gesteld met de markt voor verrijkt uranium: de slag die o.a. bij Urenco gemaakt wordt om het uranium geschikt te maken als splijtstof voor kerncentrales. In 2009 was de verrijkingsprijs nog $ 170 en in 2017 is ze inmiddels onder de $ 50 gezakt. Urenco constateert in haar jaarverslag over 2016: "Market environment continues to be challenging due to over-supply and excess inventories".
Eén van de belangrijkste oorzaken van de lage verrijkingsprijs is dus de wereldwijde overcapaciteit. Er zijn eigenlijk maar vier grote spelers op dit gebied. De grootste uraniumverrijker is het Russische Tenex dat bijna de helft van de mondiale capaciteit in handen heeft. Urenco volgt met 33% en dan komen het Franse Aréva met 12% en het Chinese CNNC met 7%. De Verenigde Staten hebben geen eigen verrijkingsfabriek meer en maken gebruik van Urenco dat sinds een aantal jaren ook een ultracentrifuge in New Mexico heeft staan.
De gezamenlijke verrijkingscapaciteit van deze bedrijven is voldoende om 440 kerncentrales in bedrijf te houden. Wereldwijd zijn er ook ongeveer 440 kerncentrales, maar daarvan liggen er sinds de kernramp bij Fukushima 40 Japanse centrales stil. Dat is bijna 10% van de totale wereldmarkt en genoeg om inderdaad van een overcapaciteit op het gebied van verrijking te kunnen spreken. Opmerkelijk in dit verband is nog dat Urenco voor haar fabriek in Almelo kort na de kernramp bij Fukushima nog een vergunning heeft aangevraagd (en gekregen) voor een uitbreiding van haar capaciteit naar 6.200 ton SWU maar sindsdien niet meer dan 5.400 ton SWU produceert. Dat is dus meer dan 10% minder dan de vergunde capaciteit. Dirk Bannink laat zien dat de totale wereldwijde verrijkingscapaciteit zelfs 20% hoger is dan wat de huidige kerncentrales aan verrijkt uranium kunnen afnemen.
Daar komt nog bij dat er eigenlijk nauwelijks kerncentrales bij komen terwijl een groot deel van de bestaande kerncentrales inmiddels zo’n 30 jaar oud zijn en al een behoorlijk eind onderweg op de tweede helft van hun maximale levensduur van circa 50 jaar. De meeste bestaande kerncentrales zullen dus tussen nu en 20 jaar gesloten worden en daar is eigenlijk geen sprake meer van vervanging van deze oude kerncentrales door nieuwe. Echt nieuwe kerncentrales worden gebouwd door Rusland en China, zowel in eigen land als in andere landen waaronder ook Afrikaanse. Het ligt voor de hand dat uraniumverrijkers Tenex en CNNC de leveringscontracten krijgen en dat Urenco op deze groeimarkt achter het net vist. Urenco zal het moeten hebben van Amerikaanse en (West-)Europese kerncentrales en die markt zal de komende jaren vooral krimpen.
Hoe zal Urenco dit probleem het hoofd bieden cq. wat is de nieuwe strategie van Urenco die Dijsselbloem begin dit jaar noemde? Dirk Bannink ziet een viertal mogelijkheden. In de eerste plaats het bepleiten van nieuwe kerncentrales in Europa en Noord-Amerika. Dat zie je dan ook volop gebeuren: de directeur van Urenco die onlangs nog een enorm podium in het Financieele Dagblad kreeg om nieuwe kerncentrales te promoten. In de tweede plaats zou Urenco zich nog meer kunnen toeleggen op stabiele isotopen (bijvoorbeeld voor de medische sector). Voor publicitaire doeleinden snijdt dit wel hout, maar het bedrijf houd je er niet mee overeind. Een derde mogelijkheid is de markt van zogenaamde U-batterijen, kleine kernreactors die met AMEC en ATKINS ontwikkeld worden, maar of deze markt aanslaat is maar de vraag. En dan is er nog een vierde mogelijkheid, namelijk het herverrijken van het verarmd uranium dat als afval van het verrijkingsproces is overgebleven. Vroeger liet Urenco dat in Rusland doen om op een goedkope manier van haar afval af te komen, maar ze zou het vanwege de overcapaciteit ook zelf kunnen doen zodat de ultracentrifuges kunnen blijven draaien. Probleem is echter dat je daarmee de uraniummarkt nog verder verpest, dus of dat nu echt een oplossing is?
Het zijn, aldus Dirk Bannink, al met al typische overlevingsscenario’s die passen bij een bedrijfstak die op z’n eind loopt. En hoewel het enorme verlies van Urenco over 2016 niet structureel is, maar een gevolg van een incidentele afschrijving, kan het wel een voorbode vormen van bedrijfseconomische slechtere tijden voor het concern waarbij het moeilijker of zelfs onmogelijk wordt nog winsten te draaien.
Op dit bedrijfseconomische verhaal vanuit een land waar Urenco in handen is van de overheid en dus van de politiek, volgde een politiek verhaal vanuit een land waar Urenco in handen is van een tweetal private energiebedrijven en dus van de markt.
Hubertus Zdebel maakte duidelijk dat de Urenco-vestiging in Gronau en de splijtstofstavenfabriek van Aréva in Lingen eigenlijk ook gesloten zouden moeten worden in het kader van de Duitse “Ausstieg”: het besluit om op tamelijk korte termijn alle Duitse kerncentrales te sluiten en geen nieuwe bij te bouwen. Het heeft niet zo mogen zijn. Op dit moment zijn de pijlen op “Gronau” en “Lingen” gericht vanwege hun betrokkenheid als splijtstofleveranciers aan de rammelende Belgische kerncentrales in Doel en Tihange waarbij met name de laatste in geval van een kernramp ook een bedreiging vormt voor de Duitse bevolking in de aanpalende deelstaten Noordrijn-Westfalen en Rijnland-Palts. Maar verder dan het instellen van het aan het begin van dit verslag genoemde onderzoek naar de gevolgen van sluiting wil de Duitse federale overheid niet gaan.
En dat terwijl de twee betrokken energiemaatschappijen, RWE en EON, heel graag van hun aandeel in Urenco af willen. In de eerste plaats omdat Urenco een nucleair Fremdkörper binnen hun bedrijf zou zijn waar verder alle kernenergie-activiteiten zijn afgestoten. In de tweede plaats omdat beide bedrijven de opbrengst van een verkoop van Urenco heel goed zouden kunnen gebruiken. Het gaat beide bedrijven namelijk niet goed.
Maar de Duitse regering houdt de verkoop tegen. Volgens Hubertus Zdebel zou het heel goed kunnen zijn dat de Duitse (en ook de Nederlandse) regering Urenco heel graag in leven en in handen houden omdat het hen een plaats geeft in de mondiale fora die zich met kernbewapening bezighouden. We zagen immers dat Urenco slechts één van de feitelijk vier uraniumverrijkers in de wereld is. De andere drie zijn in handen van officiële kernwapenstaten (Rusland, Frankrijk en China) en Urenco is een Brits-Duits-Nederlandse onderneming waardoor Nederland en Duitsland samen met officiële kernmacht Groot-Brittannië ook mogen meepraten over allerlei ge- en verboden op dit terrein. Dat zou kunnen betekenen dat Urenco om internationaal-politieke redenen wel eens het allerlaatste nucleaire bedrijf in Duitsland zou kunnen zijn dat gesloten wordt. Het is volgens Hubertus Zdebel zelfs mogelijk dat het bedrijf om die politieke redenen kunstmatig in leven gehouden zal worden en dat het hele bedrijfseconomische verhaal van Dirk dus niet zal leiden tot sluiting van het bedrijf.
Nadat de lokale pers is vertrokken vertelt Hubertus Zdebel bovendien dat twee dagen later in verschillende Duitse media openbaar gemaakt zal worden dat dat Urenco mogelijk als leverancier betrokken is bij het Amerikaanse kernwapenprogramma. De Verenigde Staten hebben zelf geen uraniumverrijkingscapaciteit meer en hebben Urenco gevraagd om de noodzakelijk grondstoffen te leveren. In een uitgelekt intern memorandum zou de Urenco-leiding hebben aangegeven daar geen bezwaar tegen te hebben terwijl het volledig indruist tegen de bepaling in het Verdrag van Almelo waarin staat dat Urenco alleen voor civiele doeleinden zal produceren.
Toen dit nieuws twee dagen later inderdaad wereldkundig werd gemaakt en door VEDAN en Laka ook in Nederland werd verspreid heeft GroenLinks-Kamerlid Liesbeth van Tongeren hierover vragen gesteld aan de minister Melanie Schultz van Haegen-Maas Geesteranus die met het toezicht op de Nederlandse nucleaire sector is belast. De minister heeft aangegeven dat het Internationaal Atoomenergie Agentschap de zaak onderzoekt en Liesbeth van Tongeren heeft een daartoe ingediende motie aangehouden tot hierover meer duidelijkheid gaat ontstaan.
ar alles wijst er inderdaad op dat er hogere belangen in het spel zijn om Urenco open èn in staatshanden te houden ook al lijkt de uraniumverrijking op termijn nauwelijks meer rendabel. Misschien is dat wel de nieuwe strategie waar minister Dijsselbloem op doelde …
De rechtvaardiging van die vraag bleek ook uit de uitspraak die minister Dijsselbloem als aandeelhouder van Urenco afgelopen januari deed en waarmee Dirk Bannink zijn inleiding begon: "Urenco ontwikkelt momenteel een nieuwe strategie, waarin de daling van de vraag naar verrijkt uranium een belangrijk rol speelt". Dat leidde tot drie deelvragen waaromheen Dirk Bannink zijn inleiding had opgebouwd: 1. Hoe zit het met de wereldmarkt voor verrijkt uranium?, 2. Welke positie heeft Urenco op die markt? En 3. Wat zou die nieuwe strategie waar Dijsselbloem op duidt kunnen zijn?
In 2016 was ongeveer 40% van het gedolven uranium afkomstig uit Kazachstan met Canada als tweede producent goed voor zo’n 25%. Australië tekent voor zo’n 10%, Niger voor 7%, Namibië en Rusland voor elk 5% en dan zijn er nog een tiental (veel) kleinere producenten waaronder Oekraïne. De uraniumprijs liep begin jaren ’70 flink op maar zakte na de kernramp bij Harrisburg 1979 aanzienlijk en na de kernramp bij Tsjernobyl in 1986 nog een laatste stukje. Pas vanaf 2005 zou de uraniumprijs weer flink gaan stijgen met een absolute piek in 2007 vanwege de verwachting dat kernenergie toch weer een rol zou gaan spelen, maar aan dat optimisme werd na de kernramp bij Fukushima in 2011 een einde gemaakt. Van $ 140 in 2007 kelderde de uraniumprijs naar $ 20 in 2016 met een absoluut minimum in november toen een pond uranium $ 18 kostte. Volgens Dirk Bannink is er weinig zicht op prijsherstel.
Nog dramatischer is het gesteld met de markt voor verrijkt uranium: de slag die o.a. bij Urenco gemaakt wordt om het uranium geschikt te maken als splijtstof voor kerncentrales. In 2009 was de verrijkingsprijs nog $ 170 en in 2017 is ze inmiddels onder de $ 50 gezakt. Urenco constateert in haar jaarverslag over 2016: "Market environment continues to be challenging due to over-supply and excess inventories".
Eén van de belangrijkste oorzaken van de lage verrijkingsprijs is dus de wereldwijde overcapaciteit. Er zijn eigenlijk maar vier grote spelers op dit gebied. De grootste uraniumverrijker is het Russische Tenex dat bijna de helft van de mondiale capaciteit in handen heeft. Urenco volgt met 33% en dan komen het Franse Aréva met 12% en het Chinese CNNC met 7%. De Verenigde Staten hebben geen eigen verrijkingsfabriek meer en maken gebruik van Urenco dat sinds een aantal jaren ook een ultracentrifuge in New Mexico heeft staan.
De gezamenlijke verrijkingscapaciteit van deze bedrijven is voldoende om 440 kerncentrales in bedrijf te houden. Wereldwijd zijn er ook ongeveer 440 kerncentrales, maar daarvan liggen er sinds de kernramp bij Fukushima 40 Japanse centrales stil. Dat is bijna 10% van de totale wereldmarkt en genoeg om inderdaad van een overcapaciteit op het gebied van verrijking te kunnen spreken. Opmerkelijk in dit verband is nog dat Urenco voor haar fabriek in Almelo kort na de kernramp bij Fukushima nog een vergunning heeft aangevraagd (en gekregen) voor een uitbreiding van haar capaciteit naar 6.200 ton SWU maar sindsdien niet meer dan 5.400 ton SWU produceert. Dat is dus meer dan 10% minder dan de vergunde capaciteit. Dirk Bannink laat zien dat de totale wereldwijde verrijkingscapaciteit zelfs 20% hoger is dan wat de huidige kerncentrales aan verrijkt uranium kunnen afnemen.
Daar komt nog bij dat er eigenlijk nauwelijks kerncentrales bij komen terwijl een groot deel van de bestaande kerncentrales inmiddels zo’n 30 jaar oud zijn en al een behoorlijk eind onderweg op de tweede helft van hun maximale levensduur van circa 50 jaar. De meeste bestaande kerncentrales zullen dus tussen nu en 20 jaar gesloten worden en daar is eigenlijk geen sprake meer van vervanging van deze oude kerncentrales door nieuwe. Echt nieuwe kerncentrales worden gebouwd door Rusland en China, zowel in eigen land als in andere landen waaronder ook Afrikaanse. Het ligt voor de hand dat uraniumverrijkers Tenex en CNNC de leveringscontracten krijgen en dat Urenco op deze groeimarkt achter het net vist. Urenco zal het moeten hebben van Amerikaanse en (West-)Europese kerncentrales en die markt zal de komende jaren vooral krimpen.
Hoe zal Urenco dit probleem het hoofd bieden cq. wat is de nieuwe strategie van Urenco die Dijsselbloem begin dit jaar noemde? Dirk Bannink ziet een viertal mogelijkheden. In de eerste plaats het bepleiten van nieuwe kerncentrales in Europa en Noord-Amerika. Dat zie je dan ook volop gebeuren: de directeur van Urenco die onlangs nog een enorm podium in het Financieele Dagblad kreeg om nieuwe kerncentrales te promoten. In de tweede plaats zou Urenco zich nog meer kunnen toeleggen op stabiele isotopen (bijvoorbeeld voor de medische sector). Voor publicitaire doeleinden snijdt dit wel hout, maar het bedrijf houd je er niet mee overeind. Een derde mogelijkheid is de markt van zogenaamde U-batterijen, kleine kernreactors die met AMEC en ATKINS ontwikkeld worden, maar of deze markt aanslaat is maar de vraag. En dan is er nog een vierde mogelijkheid, namelijk het herverrijken van het verarmd uranium dat als afval van het verrijkingsproces is overgebleven. Vroeger liet Urenco dat in Rusland doen om op een goedkope manier van haar afval af te komen, maar ze zou het vanwege de overcapaciteit ook zelf kunnen doen zodat de ultracentrifuges kunnen blijven draaien. Probleem is echter dat je daarmee de uraniummarkt nog verder verpest, dus of dat nu echt een oplossing is?
Het zijn, aldus Dirk Bannink, al met al typische overlevingsscenario’s die passen bij een bedrijfstak die op z’n eind loopt. En hoewel het enorme verlies van Urenco over 2016 niet structureel is, maar een gevolg van een incidentele afschrijving, kan het wel een voorbode vormen van bedrijfseconomische slechtere tijden voor het concern waarbij het moeilijker of zelfs onmogelijk wordt nog winsten te draaien.
Op dit bedrijfseconomische verhaal vanuit een land waar Urenco in handen is van de overheid en dus van de politiek, volgde een politiek verhaal vanuit een land waar Urenco in handen is van een tweetal private energiebedrijven en dus van de markt.
Hubertus Zdebel maakte duidelijk dat de Urenco-vestiging in Gronau en de splijtstofstavenfabriek van Aréva in Lingen eigenlijk ook gesloten zouden moeten worden in het kader van de Duitse “Ausstieg”: het besluit om op tamelijk korte termijn alle Duitse kerncentrales te sluiten en geen nieuwe bij te bouwen. Het heeft niet zo mogen zijn. Op dit moment zijn de pijlen op “Gronau” en “Lingen” gericht vanwege hun betrokkenheid als splijtstofleveranciers aan de rammelende Belgische kerncentrales in Doel en Tihange waarbij met name de laatste in geval van een kernramp ook een bedreiging vormt voor de Duitse bevolking in de aanpalende deelstaten Noordrijn-Westfalen en Rijnland-Palts. Maar verder dan het instellen van het aan het begin van dit verslag genoemde onderzoek naar de gevolgen van sluiting wil de Duitse federale overheid niet gaan.
En dat terwijl de twee betrokken energiemaatschappijen, RWE en EON, heel graag van hun aandeel in Urenco af willen. In de eerste plaats omdat Urenco een nucleair Fremdkörper binnen hun bedrijf zou zijn waar verder alle kernenergie-activiteiten zijn afgestoten. In de tweede plaats omdat beide bedrijven de opbrengst van een verkoop van Urenco heel goed zouden kunnen gebruiken. Het gaat beide bedrijven namelijk niet goed.
Maar de Duitse regering houdt de verkoop tegen. Volgens Hubertus Zdebel zou het heel goed kunnen zijn dat de Duitse (en ook de Nederlandse) regering Urenco heel graag in leven en in handen houden omdat het hen een plaats geeft in de mondiale fora die zich met kernbewapening bezighouden. We zagen immers dat Urenco slechts één van de feitelijk vier uraniumverrijkers in de wereld is. De andere drie zijn in handen van officiële kernwapenstaten (Rusland, Frankrijk en China) en Urenco is een Brits-Duits-Nederlandse onderneming waardoor Nederland en Duitsland samen met officiële kernmacht Groot-Brittannië ook mogen meepraten over allerlei ge- en verboden op dit terrein. Dat zou kunnen betekenen dat Urenco om internationaal-politieke redenen wel eens het allerlaatste nucleaire bedrijf in Duitsland zou kunnen zijn dat gesloten wordt. Het is volgens Hubertus Zdebel zelfs mogelijk dat het bedrijf om die politieke redenen kunstmatig in leven gehouden zal worden en dat het hele bedrijfseconomische verhaal van Dirk dus niet zal leiden tot sluiting van het bedrijf.
Nadat de lokale pers is vertrokken vertelt Hubertus Zdebel bovendien dat twee dagen later in verschillende Duitse media openbaar gemaakt zal worden dat dat Urenco mogelijk als leverancier betrokken is bij het Amerikaanse kernwapenprogramma. De Verenigde Staten hebben zelf geen uraniumverrijkingscapaciteit meer en hebben Urenco gevraagd om de noodzakelijk grondstoffen te leveren. In een uitgelekt intern memorandum zou de Urenco-leiding hebben aangegeven daar geen bezwaar tegen te hebben terwijl het volledig indruist tegen de bepaling in het Verdrag van Almelo waarin staat dat Urenco alleen voor civiele doeleinden zal produceren.
Toen dit nieuws twee dagen later inderdaad wereldkundig werd gemaakt en door VEDAN en Laka ook in Nederland werd verspreid heeft GroenLinks-Kamerlid Liesbeth van Tongeren hierover vragen gesteld aan de minister Melanie Schultz van Haegen-Maas Geesteranus die met het toezicht op de Nederlandse nucleaire sector is belast. De minister heeft aangegeven dat het Internationaal Atoomenergie Agentschap de zaak onderzoekt en Liesbeth van Tongeren heeft een daartoe ingediende motie aangehouden tot hierover meer duidelijkheid gaat ontstaan.
ar alles wijst er inderdaad op dat er hogere belangen in het spel zijn om Urenco open èn in staatshanden te houden ook al lijkt de uraniumverrijking op termijn nauwelijks meer rendabel. Misschien is dat wel de nieuwe strategie waar minister Dijsselbloem op doelde …
Geen opmerkingen:
Een reactie posten