Fotografe en tegenwoordig ook filmmaakster Marieke van der Velden gaf een toelichting op het project die ze liet beginnen op het moment dat ze nog een dertienjarig meisje was. Ze schreef toen een soort van roman (in feite bijna geplagieerd van het boek Oorlogswinter van Jan Terlouw) over de Tweede Wereldoorlog waarin ze zich vooral de vraag stelde hoe het toch kon dat er zomaar oorlog uitbrak.
Toen ze later in Amsterdam ging studeren las ze drie boeken over de oorlog in Joegoslavië. Een boek waarin de oorlog vanuit een Servisch perspectief werd beschreven, één met een beschrijving vanuit een Kroatisch perspectief en één vanuit het perspectief van de Bosnische moslims. En bij elk van die perspectieven kon ze zich heel goed voorstellen waarom dingen zo gelopen waren als dat ze waren gelopen. Als mensen nu maar meer naar elkaar wilden luisteren, elkaars perspectief onder ogen wilden zien, dan zouden ze elkaar begrijpen en zou de vrede binnen bereik kunnen liggen.
Met deze, achteraf wat naïeve, gedachte ging ze in 2002 naar voormalig Joegoslavië om daar met verschillende mensen te praten. Maar in plaats van de drie perspectieven die ze als bagage had meegenomen, hoorde ze daar nog talloze andere perspectieven. Op dat moment vond ze dat alleen maar frustrerend. Ze wilde zo graag de mensen daar vertellen wat “de anderen” dachten en hoe je met een beetje geven en nemen best met die anderen vrede zou kunnen sluiten. Enigszins gedesillusioneerd keerde ze naar Nederland en naar haar fotografie-opleiding terug.
Als professioneel fotografe kreeg ze verschillende opdrachten en op enig moment ook van Unicef om foto’s te maken van meisjesscholen in Afghanistan. Haar eerste reis naar een land buiten Europa. En er zouden er nog vele volgen. Ze vestigde een naam in die sector en voor opdrachten van een steeds groter aantal andere ontwikkelingsorganisaties reisde ze de hele wereld af. Gemiddeld zo’n tien buitenlandse reizen per jaar, naar verschillende Afrikaanse landen, Latijns-Amerika, het Midden-Oosten, Azië etc. Dat is werk dat ze nog steeds doet.
Maar de bril waardoorheen haar opdrachtgevers de fotoreportages wilden zien begon te klemmen. Als voorbeeld noemt ze een project over Aids in Zambia. Een uitgebreide fotoreportage, maar daardoor lijkt het alsof Zambia alleen maar Aids is. Terwijl ze daar ook een heleboel mensen zag en tegenkwam die niets met Aids van doen hadden en waarschijnlijk heel andere sores aan hun hoofd hadden. Of een heel normaal leven leidden. Maar dit kwamen niet in beeld, niet aan het woord. Het fotoreportages die zij moest maken gaven een beeld van het land en de mensen die de opdrachtgever wilde uitdragen. En dat er natuurlijk ook was, maar er was ook zoveel meer.
Daarom besloot ze een paar jaar geleden om tenminste één keer per jaar een reportage te maken waarbij niet een opdrachtgever maar zijzelf kon bepalen welk beeld gegeven zou worden en waarbij ze zo veel mogelijk gewone mensen over gewone dingen aan het woord wilde laten. Zo reisde ze vier jaar geleden met iemand die vaker in Irak was geweest naar Bagdad om gewone Irakezen antwoord te laten geven op de doodsimpele vraag “Hoe gaat het met je?” Als ze het over de voortgaande oorlog wilden hebben: prima. Maar het mocht ook over andere sores gaan. Het leidde tot enkele tientallen portretten van gewone Irakezen met een kort antwoord op de vraag hoe het met hun ging. Veel van deze mensen is ze blijven volgen en op de website “Baghdad Today” zijn die verhalen van gewone Irakezen ook te volgen, zodat het antwoord hoe het met hen gaat niet een enkele momentopname is, maar inmiddels een vierjarige beschrijving van een aantal gewone mensenlevens. Thuisgekomen besloot ze haar portretten aan de New York Times te sturen. De redactie reageerde binnen vijf minuten, dat ze het heel erg interessant vonden en hebben het ook gepubliceerd met als aankondiging dat dit de belangrijkste serie over Irak sinds 2003 was omdat het liet zien wat een oorlog met gewone mensen doet.
Het jaar erna ging ze naar Afghanistan waar voor het project “A Monday in Kabul” enkele tientallen vrouwen fotografeerde op hun favoriete plek. Voor sommige vrouwen was dat hen eigen veilige huiskamer. Voor anderen de schoonheidssalon of de boksschool; de dierentuin en een park waar gepicknickt kon worden. Ze maakte ook een portret van een rijschoolhoudster in Kaboel die maar niet begreep waarom vrouwelijke automobilisten in Nederland geen basiscursus in de werking van een automotor kregen, want wat doe je dan als vrouw alleen als je met pech langs de kant van de weg staat?
Het derde jaar dat ze eigen projecten deed wilde ze eigenlijk wel naar Syrië, maar dat was te gevaarlijk. Daarom ging het naar Libanon waar zijn onder de titel “Outside Syria” Syrische vluchtelingen vragen voorlegde die ze via haar facebook-pagina onder haar volgers had verzameld. Die mensen kregen enkele weken nadat ze hun suggestie hadden gegeven in reactie op haar vraag “wat zou jij een Syrische vluchteling in Libanon willen vragen?” via hun eigen timeline een gefilmd antwoord op die vraag, dat steeds begon met “Beste …” en dan de naam van de vragensteller. Al die filmpjes staan natuurlijk ook online.
Over deze drie projecten is al een verschuiving zichtbaar van een aanvankelijk toch vooral zelf een vraag stellen (“Hoe gaat het met je?”), naar het voorleggen van vragen van mensen hier naar mensen daar die we eigenlijk alleen maar uit de verhalen over oorlog en vlucht kennen. Een volgende stap in deze ontwikkeling zette ze in het project van afgelopen jaar waartoe ze werd aangezet door een Syrische vluchteling die ze in Libanon had gesproken en die haar via facebook op de hoogte hield van zijn vlucht, enkele maanden later, via Griekenland en Oost-Europa naar uiteindelijke Denemarken.
Op Lesbos kwamen dagelijks zowel toeristen uit Europa als vluchtelingen uit het Midden-Oosten aan. Twee totaal gescheiden werelden hoewel ze natuurlijk wel weet van elkaars bestaan hadden. Ze besloot om deze mensen met elkaar in gesprek te brengen. Heel eenvoudig op een bankje naast elkaar: een toerist en een vluchteling die met elkaar konden praten door een tolk op afstand die via een oortje haar vertaling van het Arabisch naar het Engels of Nederlands van de toerist gaf en andersom. Sommige toeristen en vluchtelingen hadden die tolk overigens niet nodig en communiceerden direct met elkaar in het Engels.
Toeristen en vluchtelingen werden gewoon op straat aangesproken of ze aan dit project mee wilden werken. Er waren er maar twee die weigerden. De rest wilde wel een half uurtje met de ander spreken. Voor het geval het gesprek stokte, lagen er kaartjes op het bankje met vragen als “wat was vanochtend je eerste gedachte?” of “wat waren vijf jaar geleden je dromen en ambities?” In het filmpje “The island of all together” heeft Marieke van der Velden een aantal fragmenten van deze gesprekken gemonteerd tot een prachtig, ontroerend verhaal van hoe werelden bij elkaar komen.
Op haar website (waar ook de volledige film te zien is) doet Marieke van der Velden de suggestie om ook in Nederland zo’n bankje neer te zetten en verschillende mensen (vluchtelingen en autochtone Nederlanders, maar het kunnen ook heel andere bevolkingsgroepen zijn) met elkaar in gesprek te brengen zoals dat op Lesbos ook gebeurde. En tot haar verrassing gebeurt dat ook en krijgt ze regelmatig filmpjes of verhaaltjes toegestuurd.
Terugkijkend merkt Marieke van der Velden op dat ze helemaal genezen is van het idee dat je wel even naar een conflictgebied kunt afreizen om op basis van wat je gelezen hebt over de achtergronden van het conflict een oplossing kunt aanreiken. Gewoon luisteren naar mensen daar, dat is al heel wat. En dan echt luisteren, zonder er meteen een oordeel over te vellen of te kijken wat je er nu wel of niet mee kunt. Gewoon het verhaal van mensen die nauwelijks gehoord worden. Dan blijkt de wereld van de beleidsmakers zo’n totaal andere wereld te zijn dan die van gewone mensen met gevoelens die nooit in het nieuws komen, tenzij die gevoelens heel extreem zijn.
Dat geldt voor mensen ver weg, maar ook dichtbij. In ons eigen land. En die laatsten staan centraal in het project waar Marieke van der Velden nu mee bezig is. Onder de titel “Nederland O Nederland” interviewt ze 30 uiteenlopende personen (waarvan de eerste drie inmiddels online staan) om te vertellen hoe het volgens hen gaat in Nederland. Wat heb je nodig om je goed te voeren en wat heb je te bieden? Maar ook: wat zou je doen als je de baas in Nederland zou zijn?
Met deze, achteraf wat naïeve, gedachte ging ze in 2002 naar voormalig Joegoslavië om daar met verschillende mensen te praten. Maar in plaats van de drie perspectieven die ze als bagage had meegenomen, hoorde ze daar nog talloze andere perspectieven. Op dat moment vond ze dat alleen maar frustrerend. Ze wilde zo graag de mensen daar vertellen wat “de anderen” dachten en hoe je met een beetje geven en nemen best met die anderen vrede zou kunnen sluiten. Enigszins gedesillusioneerd keerde ze naar Nederland en naar haar fotografie-opleiding terug.
Als professioneel fotografe kreeg ze verschillende opdrachten en op enig moment ook van Unicef om foto’s te maken van meisjesscholen in Afghanistan. Haar eerste reis naar een land buiten Europa. En er zouden er nog vele volgen. Ze vestigde een naam in die sector en voor opdrachten van een steeds groter aantal andere ontwikkelingsorganisaties reisde ze de hele wereld af. Gemiddeld zo’n tien buitenlandse reizen per jaar, naar verschillende Afrikaanse landen, Latijns-Amerika, het Midden-Oosten, Azië etc. Dat is werk dat ze nog steeds doet.
Maar de bril waardoorheen haar opdrachtgevers de fotoreportages wilden zien begon te klemmen. Als voorbeeld noemt ze een project over Aids in Zambia. Een uitgebreide fotoreportage, maar daardoor lijkt het alsof Zambia alleen maar Aids is. Terwijl ze daar ook een heleboel mensen zag en tegenkwam die niets met Aids van doen hadden en waarschijnlijk heel andere sores aan hun hoofd hadden. Of een heel normaal leven leidden. Maar dit kwamen niet in beeld, niet aan het woord. Het fotoreportages die zij moest maken gaven een beeld van het land en de mensen die de opdrachtgever wilde uitdragen. En dat er natuurlijk ook was, maar er was ook zoveel meer.
Daarom besloot ze een paar jaar geleden om tenminste één keer per jaar een reportage te maken waarbij niet een opdrachtgever maar zijzelf kon bepalen welk beeld gegeven zou worden en waarbij ze zo veel mogelijk gewone mensen over gewone dingen aan het woord wilde laten. Zo reisde ze vier jaar geleden met iemand die vaker in Irak was geweest naar Bagdad om gewone Irakezen antwoord te laten geven op de doodsimpele vraag “Hoe gaat het met je?” Als ze het over de voortgaande oorlog wilden hebben: prima. Maar het mocht ook over andere sores gaan. Het leidde tot enkele tientallen portretten van gewone Irakezen met een kort antwoord op de vraag hoe het met hun ging. Veel van deze mensen is ze blijven volgen en op de website “Baghdad Today” zijn die verhalen van gewone Irakezen ook te volgen, zodat het antwoord hoe het met hen gaat niet een enkele momentopname is, maar inmiddels een vierjarige beschrijving van een aantal gewone mensenlevens. Thuisgekomen besloot ze haar portretten aan de New York Times te sturen. De redactie reageerde binnen vijf minuten, dat ze het heel erg interessant vonden en hebben het ook gepubliceerd met als aankondiging dat dit de belangrijkste serie over Irak sinds 2003 was omdat het liet zien wat een oorlog met gewone mensen doet.
Het jaar erna ging ze naar Afghanistan waar voor het project “A Monday in Kabul” enkele tientallen vrouwen fotografeerde op hun favoriete plek. Voor sommige vrouwen was dat hen eigen veilige huiskamer. Voor anderen de schoonheidssalon of de boksschool; de dierentuin en een park waar gepicknickt kon worden. Ze maakte ook een portret van een rijschoolhoudster in Kaboel die maar niet begreep waarom vrouwelijke automobilisten in Nederland geen basiscursus in de werking van een automotor kregen, want wat doe je dan als vrouw alleen als je met pech langs de kant van de weg staat?
Het derde jaar dat ze eigen projecten deed wilde ze eigenlijk wel naar Syrië, maar dat was te gevaarlijk. Daarom ging het naar Libanon waar zijn onder de titel “Outside Syria” Syrische vluchtelingen vragen voorlegde die ze via haar facebook-pagina onder haar volgers had verzameld. Die mensen kregen enkele weken nadat ze hun suggestie hadden gegeven in reactie op haar vraag “wat zou jij een Syrische vluchteling in Libanon willen vragen?” via hun eigen timeline een gefilmd antwoord op die vraag, dat steeds begon met “Beste …” en dan de naam van de vragensteller. Al die filmpjes staan natuurlijk ook online.
Over deze drie projecten is al een verschuiving zichtbaar van een aanvankelijk toch vooral zelf een vraag stellen (“Hoe gaat het met je?”), naar het voorleggen van vragen van mensen hier naar mensen daar die we eigenlijk alleen maar uit de verhalen over oorlog en vlucht kennen. Een volgende stap in deze ontwikkeling zette ze in het project van afgelopen jaar waartoe ze werd aangezet door een Syrische vluchteling die ze in Libanon had gesproken en die haar via facebook op de hoogte hield van zijn vlucht, enkele maanden later, via Griekenland en Oost-Europa naar uiteindelijke Denemarken.
Op Lesbos kwamen dagelijks zowel toeristen uit Europa als vluchtelingen uit het Midden-Oosten aan. Twee totaal gescheiden werelden hoewel ze natuurlijk wel weet van elkaars bestaan hadden. Ze besloot om deze mensen met elkaar in gesprek te brengen. Heel eenvoudig op een bankje naast elkaar: een toerist en een vluchteling die met elkaar konden praten door een tolk op afstand die via een oortje haar vertaling van het Arabisch naar het Engels of Nederlands van de toerist gaf en andersom. Sommige toeristen en vluchtelingen hadden die tolk overigens niet nodig en communiceerden direct met elkaar in het Engels.
Toeristen en vluchtelingen werden gewoon op straat aangesproken of ze aan dit project mee wilden werken. Er waren er maar twee die weigerden. De rest wilde wel een half uurtje met de ander spreken. Voor het geval het gesprek stokte, lagen er kaartjes op het bankje met vragen als “wat was vanochtend je eerste gedachte?” of “wat waren vijf jaar geleden je dromen en ambities?” In het filmpje “The island of all together” heeft Marieke van der Velden een aantal fragmenten van deze gesprekken gemonteerd tot een prachtig, ontroerend verhaal van hoe werelden bij elkaar komen.
Op haar website (waar ook de volledige film te zien is) doet Marieke van der Velden de suggestie om ook in Nederland zo’n bankje neer te zetten en verschillende mensen (vluchtelingen en autochtone Nederlanders, maar het kunnen ook heel andere bevolkingsgroepen zijn) met elkaar in gesprek te brengen zoals dat op Lesbos ook gebeurde. En tot haar verrassing gebeurt dat ook en krijgt ze regelmatig filmpjes of verhaaltjes toegestuurd.
Terugkijkend merkt Marieke van der Velden op dat ze helemaal genezen is van het idee dat je wel even naar een conflictgebied kunt afreizen om op basis van wat je gelezen hebt over de achtergronden van het conflict een oplossing kunt aanreiken. Gewoon luisteren naar mensen daar, dat is al heel wat. En dan echt luisteren, zonder er meteen een oordeel over te vellen of te kijken wat je er nu wel of niet mee kunt. Gewoon het verhaal van mensen die nauwelijks gehoord worden. Dan blijkt de wereld van de beleidsmakers zo’n totaal andere wereld te zijn dan die van gewone mensen met gevoelens die nooit in het nieuws komen, tenzij die gevoelens heel extreem zijn.
Dat geldt voor mensen ver weg, maar ook dichtbij. In ons eigen land. En die laatsten staan centraal in het project waar Marieke van der Velden nu mee bezig is. Onder de titel “Nederland O Nederland” interviewt ze 30 uiteenlopende personen (waarvan de eerste drie inmiddels online staan) om te vertellen hoe het volgens hen gaat in Nederland. Wat heb je nodig om je goed te voeren en wat heb je te bieden? Maar ook: wat zou je doen als je de baas in Nederland zou zijn?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten