Toen we deze "verantwoording" zaterdag in een openbare gelegenheid bespraken, kregen we het verhaal van een ambtenaar bij de sociale dienst van een gemeente in Twente te horen dat Armeense vluchtelingen uit Syrië die zich bij zijn dienst kwamen melden absoluut niet geholpen wilden worden door zijn collega's die uit Turkije afkomstig waren en dat een aantal uit Turkije afkomstige collega's ook moeite hadden om deze Armeense vluchtelingen te helpen.
Het ligt allemaal dus minder ver weg in tijd en plaats dan je met de interim-hoofdredacteur zou veronderstellen. Wat ons echter opviel is dat de weerstand en onverzoenlijkheid hier in het Twentse, ondanks de afstand, groter zijn dan in Turkije. Deze constatering vormde de aanleiding tot het schrijven vandaag van de onderstaande reactie op de "verantwoording":
In zijn column “Genocidekwestie splijt Almelo” in de
Twentsche Courant Tubantia van afgelopen zaterdag 26 april 2014 schetst interim-hoofdredacteur
Ger Dijkstra de achtergronden van een tweestrijd die zich twee dagen eerder in
Almelo afspeelde tussen de Armeense gemeenschap die de op hen en andere
christelijke minderheden in het toenmalige Ottomaanse Rijk in 1915 gepleegde
genocide wilden herdenken en de Turkse gemeenschap die in de binnenstad tegen
deze herdenking protesteerde en het officiële standpunt van de op de puinhopen
van het Ottomaanse Rijk in 1923 gestichte Republiek Turkije kenbaar maakte dat
er in 1915 weliswaar massamoorden hebben plaatsgevonden, maar dat geen sprake
was van genocide.
In Nederland is de term genocide voor, wat in Turkije “de gebeurtenissen
van 1915” heet, in 2004 Kamerbreed aanvaard; in Turkije is het wettelijk
verboden om in dit kader van “genocide” te spreken, zo wordt de tweestrijd nog
wat scherper gesteld. Dit klopt, maar met name in Turkije is het beeld
inmiddels minder zwart wit en wat dat betreft is het deel van de Turkse
gemeenschap dat afgelopen donderdag in de Almelose binnenstad tegen de
genocideherdenking protesteerde “roomser dan de paus”.
Om te voorkomen dat we in een hele lange schets van toenaderingspogingen te
willen verzanden, beperken we ons tot een paar gebeurtenissen die vorige week
in Turkije plaatsvonden. Zo heeft het Turkse parlementslid Sallahatin Demirtas
openlijk, tijdens een partijbijeenkomst van zijn partij, de BDP, een oproep aan
premier Erdogan gedaan om zich in het openbaar uit te spreken voor de erkenning
van de genocide op alle christelijke minderheden en deze bij hun naam te
noemen.
Op 24 april hebben honderden mensen in verschillende steden in Turkije,
zoals Ankara en Izmir, demonstraties gehouden met als eis dat de Turkse
regering de genocide zou erkennen.
En op 23 april heeft premier Erdogan de nabestaanden van de vermoorde
Armeniërs openlijk en in zes verschillende talen gecondoleerd met het verlies
van hun familieleden. In de verschillende toespraken die op 24 april bij de
onthulling van het genocidemonument in Almelo zijn gehouden werden dit gebaar
van Erdogan verwelkomd als eerste stap naar een volledige erkenning. Weliswaar
nog niet voldoende, maar er was waardering voor het feit dat hij deze stap
zette en daarmee ook in de Turkse samenleving doelbewust ruimte creëerde om
hierover openlijk te spreken zonder bang te hoeven zijn voor het wettelijke
verbod.
De Turken die, met een beroep op het officiële standpunt van Turkije, in de
Almelose binnenstad demonstreerden tegen de herdenking van de Armeense genocide
gaan ten dele dus ook tegen het beleid van de huidige Turkse regering in.
De Turkse erkenning van de genocide is geen strijd om dode letters en ook
niet om lang geleden gedode mensen. Met de ontkenning van genocide pleeg je de
genocide als het ware nog een tweede keer. Je ontneemt een bevolkingsgroep niet
enkel hun bestaan, maar ook nog het feit dat ze ooit bestaan zouden hebben. Een
bloeiende, eeuwenoude Armeense, Aramese en Griekse christelijke cultuur werd in
korte tijd in het huidige Turkije uitgewist door niet alleen mensen te
vermoorden, maar ook kerken en cultuurgoederen volledig te vernietigen en de schamele
overlevenden van hun eigen taal en namen te beroven. Het ging om de
vernietiging van niet-Turkse identiteiten in het Ottomaanse Rijk zodat op de
puinhopen van dit multiculturele rijk een staat met een sterke enkelvoudige
Turkse identiteit gesticht kon worden. Het wegnemen van de identiteit van de
ene bevolkingsgroep en het versterken van de identiteit van de andere bevolkingsgroep
maakt dat deze genocide voor beide bevolkingsgroepen zo gevoelig ligt. Juist
ook in den vreemde.
Juist in deze tijd waarin, op het grondgebied van het voormalige Ottomaanse
Rijk, in het noorden van Irak en Syrië, waar 100 jaar gelden zoveel Armeense en
Aramese christenen naartoe zijn gevlucht of verdreven, nu weer talloze mensen
op de vlucht zijn en verdreven worden, is het noodzakelijk om de gebeurtenissen
van 100 jaar geleden en van nu onder ogen te zien en te benoemen. Zo nodig als
genocide.
Voor alle betrokkenen, Armeniërs, Arameeërs en Turken is deze
genocide namelijk niet enkel iets van 100 jaar geleden, maar zijn het gebeurtenissen
die tot op de dag van vandaag doorwerken en een alledaagse realiteit vormen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten