Vanochtend vertrokken we al om 7.30 uur vanuit Bethlehem naar Jeruzalem. Het vroege tijdstip was omdat we door een checkpoint heen moesten. Een gat in de muur. Het was voor onze Israëlische bus achteraan aansluiten in de rij auto’s met Palestijnen die naar Jeruzalem moesten. Na een half uurtje waren we er door, zonder zelf gecontroleerd te worden. We hadden zo een aantal Palestijnen mee kunnen nemen die zelf met de grootste moeite en hooguit één keer per jaar, zoals ons gastgezin, het slechts enkele kilometers verderop gelegen Jeruzalem bezoeken.
In Jeruzalem bezochten we eerst de Tempelberg of Haram al Sharif. De oudste restanten ervan, namelijk de westelijke stutmuur van het tempelplateau, ook wel bekend als de Klaagmuur, dateren net als het heiligdom op de graven van de aartsvaders en hun vrouwen in Hebron, uit de tijd van Herodes die een verwoed bouwheer was. Volgens Toine zou het in die tijd één van de prachtvolste bouwwerken zijn geweest in het Midden-Oosten, maar het werd na de joodse opstand van 70 n.Chr. volledig verwoest door de Romeinen en het werd de joden verboden om nog in Judea te wonen en de restanten van de tempel en Jeruzalem te bezoeken. De joden trokken het helemaal weg of vestigden zich in het oude Tel Aviv, Tiberias en Safad, in het noordelijke deel van het huidige Israël. Het tempelcomplex werd gebruikt als vuilstort.
Ook de christelijke keizers van het Romeinse Rijk brachten hier geen verandering in. Pas na de verovering van Jeruzalem door de moslims werd de vuilstort opgeruimd, bouwden de moslims een moskee op het oude plateau en werd het ook joden weer toegestaan de tempelberg te bezoeken en er te bidden. Zowel in de joodse als de islamitische traditie zou Abraham op deze berg zijn zoon Izaäk respectievelijk Ismaël hebben moeten offeren en volgens de islam zou Mohammed vanaf deze berg ten hemel zijn gevaren om de koran in ontvangst te nemen. Op dee plek waar Mohammed zou zijn opgestegen staat de Rotskoepel met het gouden dak dat welbeschouwd geen moskee is maar een gedenkplaats. Ten zuiden van de Rotskoepel staat de Al Aksamoskee die door de Kruisvaarders als kerk werd gebruikt en waaronder zij hun paarden stalden. Die plek, in de holle ruimte van het door Herodes aangelegde plateau, noemden zij de Stallen van Salomo.
Ook hier herstelde Saladin de oude situatie nadat hij de Kruisvaarders verslagen had. De Al Aksamoskee werd weer moskee en joden kregen weer toestemming te bidden. Onderaan de tempelberg ontstond ook de joodse wijk binnen de oude ommuurde stad; de moslimwijk lag ten noorden van de tempelberg en de Armeense en christelijke wijk liggen aan de westkant van de oude ommuurde stad waar ook de meeste kerken staan. Die stadsmuren dateren overigens uit de Ottomaanse tijd.
Deze situatie veranderde in 1948 na het uitroepen van de staat Israël. De oude stad lag toen in Jordanië en de Jordaanse regering heeft de joden uit de oude stad verdreven en de joodse wijk gesloopt. Toen de Israëli’s na de zesdaagse oorlog van 1967 de oude stad annexeerden sloopten zij op hun beurt in één dag een Arabische wijk die tegen de Klaagmuur aanlag. Het grote plein bij de Klaagmuur bestond vóór 1967 niet; tot die tijd was er een straat die langs de muur liep en waar joden hun gebeden konden doen. Overigens was deze muur oorspronkelijk ook veel hoger: zeker acht meter. Opeenvolgende bouwlagen hebben het straatniveau aanzienlijk verhoogd. Dit is ook te zien aan de poort die toegang geeft tot een overdekt stuk van de Klaagmuur en die duidelijk de top vormt van een oorspronkelijk veel hogere poort.
Ondanks de veranderende politieke situaties gingen de religieuze gebruiken ongestoord verder: de moslims gebruiken de Rotskoepel en de Al-Aksamoskee, de joden de Klaagmuur. Het is joden door het opperrabinaat (en niet door het bestuur van de islamitische heiligdommen) verboden om op de Tempelberg en dus bij de Rotskoepel en de Al-Aksemoskee te komen. Dit omdat grote delen van de tempel alleen voor priesters en sommige delen zelfs voor hen niet toegankelijk waren. En omdat niet precies bekend is hoe de tempel van Herodes op het plateau heeft gestaan, wordt het zekere maar voor het onzekere genomen en is het hele plateau als te heilig verklaard om door joden betreden te worden.
Dit veranderde echter in september 2000 toen Sharon de Tempelberg betrad. Het werd door de moslims als provocatie beschouwd en vormde het startpunt voor de Tweede Intifadah. Ook zijn sindsdien de Rotskoepel en Al-Aksamoskee niet langer toegankelijk voor niet-moslims. Men vreest namelijk een aanslag van joods fanaticus die door de vernietiging van de islamitische heiligdommen de weg vrij zou willen maken voor de bouw van een Derde Tempel. Een droom van een fanatieke splinterbeweging binnen het totale jodendom, maar juist splinters kunnen de boel aardig naar hun hand zetten. Het was ook Sharon, inmiddels premier geworden, die tien jaar geleden het ondergrondse gangenstelsel onder de Tempelberg en Haram al-Sharif voor het publiek openstelde. Onder heftige protesten van het islamitische bestuur van de islamitische heiligdommen werd de toegankelijkheid vervolgens flink ingeperkt, maar onderstaande menorah symboliseert het streven van een bepaalde groep joden om de tempel te herbouwen.
Als groep hadden we geen tijd om de islamitische heiligdommen te bezoeken en beperkten we ons tot de Klaagmuur waarna we via een wirwar van kleine winkelstraatjes met vrijwel hetzelfde beeld als gisteren de functionerende winkelstraatjes in Hebron, naar de Heilig Grafkerk trokken. Deze gingen we binnen via het dak en terwijl we in de omliggende straatjes de trappen opgingen om boven te komen zagen we ook hier, middenin de christelijke wijk van de oude ommuurde stad en vlak achter de Heilig Grafkerk, een joodse nederzetting met militaire bewaking op het dak van een Arabisch gebouw.
Belangrijk verschil met Hebron is echter dat we nu op gelijke hoogte konden komen. Op het dak van de Heilig Grafkerk staan de kerken van de Kopten en de Ethiopiërs die door de andere kerkgenootschappen uit de Heilig Grafkerk waren gezet en letterlijk “het dak op” konden.
Bij de Jaffa-poort werden we vervolgens opgepikt door onze bus die ons via een route die min of meer op de “groene lijn” (de door de internationale gemeenschap erkende grens tussen Israël en Palestina) naar het Centrum voor Palestijnse Bevrijdingstheologie, Sabeel. Het Arabische woord “sabeel” betekent “weg” maar heeft als tweede betekenis een fonteintje langs de weg waar reizigers hun dorst kunnen lessen.
We waren precies op tijd voor de wekelijkse viering in het Sabeelcentrum die elke donderdag om 12.00 uur plaatsvindt en die door veel “internationals” die op dat moment in Jeruzalem zijn wordt bezocht. Zo waren er naast onze groep ook mensen uit Zweden en India die in Jeruzalem aan een theologisch seminar deelnamen en natuurlijk de nodige stafleden en vrijwilligers die in het Sabeelcentrum zelf werkzaam zijn.
Eén van die internationale stafleden in Margriet Wester die we op 8 januari jl. ontmoetten toen we met een gezamenlijke delegatie vanuit de Oecumenische Vrouwengroep Twente – Bethlehem en Syria’s Request een bezoek brachten aan de staf van het Midden-Oostenprogramma van Kerk in Actie. Margriet Wester werkt vanuit Kerk in Actie steeds om en om drie maanden (de maximale duur van een visum voor Israël) bij Sabeel in Oost-Jeruzalem en drie maanden bij Kerk in Actie in Utrecht. Deze afwisseling maakt het mogelijk om steeds de ervaringen van Sabeel terug te koppelen naar kerkelijke en andere groepen in Nederland. Eén van de projecten waar ze nu aan werkt is het verzamelen van 10 verhalen van Palestijnse christenen in Israël en in Palestina die op een soort muurposters gezet kunnen worden, zoals we die ook in Bethlehem hebben gezien, en die kerkelijke en andere groepen kunnen lenen om in hun gebouw op te hangen en waar ze activiteiten omheen kunnen organiseren. Een ander project is om in de winter Palestijnse bevrijdingstheologen uit te nodigen voor een tournee langs groepen in Nederland. Margriet houdt ook een weblog bij met ongeveer één bericht in de maand over wat zij bij Sabeel doet.
Daarna kregen we een inleiding van Cedar Duaybis, die vanaf de start, 25 jaar geleden, bij Sabeel betrokken is. De doelstelling van Sabeel vertelde ze aan de hand van haar eigen geschiedenis als Palestijns christen die in 1935 werd geboren. Haifa was toen een stad met een in religieus opzicht gemengde bevolking: joden, christenen en moslims. Ze voelden zich echter allemaal Palestijn (de joden die al langer in Palestina woonden noemden zichzelf ook later nog “Palestijnse joden”) en spraken allemaal Arabisch. Ze deelden dezelfde cultuur, aten dezelfde dingen etc. Joden, christenen en moslims kunnen dus heel goed met elkaar samenleven. De vervreemding tussen joden enerzijds en christenen en moslims anderzijds ontstond door de migratie van talloze joden vanuit Europa en Amerika met een andere joodse cultuur. En waar bij vredesbesprekingen partijen normaal gesproken gaandeweg dichter bij elkaar komen, blijken de vredesbesprekingen die thans onder Kerry worden gevoerd de groepen juist verder uit elkaar te drijven.
Na 1945 kwamen vooral veel joodse migranten uit Oost-Europa naar Israël en Haifa was de belangrijkste havenstad waar ze aan land kwamen. Grote schepen die honderden meters buiten de kust bleven en Europese joden die via kleinere buiten aan land werden gebracht.
Cedar kan zich nog herinneren dat binnen de bevolking van Haifa fel werd gediscussieerd over deze stroom migranten. Sommigen vonden dat de (Britse) autoriteiten deze toestroom moesten afremmen terwijl anderen voor ruimhartigheid pleitten gezien de verschrikkingen die deze Europese joden zojuist hadden doorgemaakt: “het zijn vluchtelingen en die moeten we opvangen.”
In 1947 kwam de VN met een verdelingsplan waarbij 55% van het land aan de joden gegeven zou worden en 45% aan de Palestijnen. De bevolking van het Brits mandaatgebied Palestina bestond op dat moment voor 1/3 uit joden en 2/3 uit christenen en moslims. Voor hen was dit verdelingsvoorstel onaanvaardbaar, dat geldt voor de proporties, maar zeker ook voor het feit dat überhaupt een staat gesticht zou worden voor net aangekomen migranten. Cedar vroeg retorisch: “wat zouden jullie er in Nederland van vinden wanneer de VN op Nederlands grondgebied een eigen staat voor de migranten in jullie land zou willen creëren?”
Op 22 april 1948 werden de 75.000 niet-joodse burgers uit Haifa verdreven. Het grootste deel (75%) kwam in Libanon terecht, een kleiner deel in Nazareth. Deze verdrijving van Palestijnen naar plaatsen elders in Israël en vooral naar plaatsen buiten Israël wordt Nakba (catastrofe) genoemd. De terugkeer van die laatste groep vormt, met een omvang van inmiddels 5 tot 6 miljoen Palestijnse vluchtelingen, een belangrijk pijnpunt bij de vredesonderhandelingen.
Volgens Cedar is de nakba niet slechts een gebeurtenis van één dag of één jaar maar is het een doorgaande gebeurtenis die zich op drie niveaus afspeelt. Juist ook voor de Palestijnen binnen Israël die zichzelf bij voorkeur “Palestijnen met een Israëlisch paspoort” noemen en die door Israël “Arabieren” worden genoemd. Het eerste niveau is het humanitaire. Ook Palestijnen binnen Israël zijn van huis en haard verdreven en konden zich jarenlang niet vrijelijk door Israël bewegen. Ze bevonden zich onder militair bestuur. Het tweede niveau is dat van de identiteit. In eigen ogen Palestijn, in de ogen van de Israëli’s is men Arabier, niet-Jood of “present absent people” (aanwezige verdrevenen); volgens het paspoort is men Israëli en daarnaast zijn sommige Palestijnen binnen de Israël christen, andere moslim en een derde groep druus. Genoeg ingrediënten voor een identiteitscrisis. Tel daarbij dat juist de agrarische bevolking in het Midden-Oosten een belangrijk deel van zijn identiteit ontleende aan het dorp waar men al generaties woonde, en dat meer dan 500 Palestijnse dorpen tijdens de nakba zijn verwoest, en de identiteitscrisis is compleet.
Voor de christelijke Palestijnen kwam daar nog een derde laag bij: een theologische. Toen in 1948 de staat Israël werd uitgeroepen juichtte de mondiale christenheid. Niemand stond stil bij het lot van de christenen die in Palestina woonden. Er werd wel hulp gegeven, meestal via de lokale kerken in Palestina en hun contacten met de kerken elders in de wereld. Zo werd Cedar zelf met haar familie ruimhartig opgevangen door de kerken in Nazareth. Maar die hulp was vooral humanitair: de hulp bestond uit eten en kleren en de gevluchte christenen (en andere Palestijnen) werden uitsluitend als slachtoffer gezien. Vergelijkbaar met de hulp die thans gegeven worden aan (christelijke) vluchtelingen uit Syrië. Over recht en onrecht werd niet gesproken en de kerken waren ook nog niet klaar met hun theologie.
De christelijke liturgie staat vol met het woord “Israël” en dit woord heeft in de liturgie meestal een positieve klank: dat van het uitverkoren volk. Veel christelijke Palestijnen kwamen na de nakba in een vreselijke worsteling terecht tussen de positieve benadering van Israël in de liturgie en de alledaagse realiteit waarin Israël gelijk stond aan de militaire onderdrukking die men ervoer en aan de verdrijving van huis een haard. De ouders van Cedar en veel van hun generatiegenoten losten dit dilemma op door erin te berusten. “Uw wil geschiedde” en God had het land aan Israël beloofd dus moesten Palestijnen daar maar in berusten, zoals overal in de wereld achtergestelden en onderdrukten onrecht en misstanden accepteerden omdat het kennelijk de wil van God was.
Elders in de wereld ontstond met name in de jaren ’60 en ’70 een bevrijdingstheologie die als startpunt had dat de bijbel nooit voor de machthebbers maar juist altijd voor de onderdrukten opkwam. Vanuit dit vertrekpunt startte de Palestijnse theoloog Naim Ateek eind jaren tachtig Sabeel als centrum voor Palestijnse bevrijdingstheologie. Jezus was niet alleen een jood maar ook een Palestijn die onder bezetting leefde [historisch is dit niet geheel juist – het gebied dat in Jezus’ tijd uit Judea, Samaria en Galilea bestond, werd pas na het neerslaan van de tweede joodse opstand tegen het Romeins gezag “Palestina” genoemd toen de Romeinen alle sporen van een joodse staat in deze regio wilden uitvagen – JS]. Er wordt een jaarlijkse internationale conferentie georganiseerd, maar ook heeft men speciale programma’s voor jongeren, voor vrouwen, interreligieuze programma’s en ook programma’s voor de geestelijkheid.
Het probleem met Israël is volgens Cedar dat de staat Israël als joodse staat is gesticht. Alle andere, niet-joodse inwoners, zijn hierdoor tweederangsburgers. Maar ook voor Israël zelf vormt deze joodse identiteit een probleem. Zo heeft Israël, dat vorig jaar haar 65 jarig bestaan vierde, nog steeds geen grondwet en dat komt omdat de rabijnen het er nog steeds niet over eens zijn wie nu precies jood is en wie niet. Ook zijn de grenzen van de staat nog steeds niet vastgesteld. En in de derde plaats zijn er zoveel discriminerende wetten tegen de niet-joodse inwoners van Israël dat een grondwet die hier de basis voor zou moeten vormen direct aan het licht zou brengen dat Israël geen volwaardig democratische rechtstaat is. Veel joden in Israël laten, volgens hen Goddelijke wetten boven de universele mensenrechten gaan. En het wrange is dat, volgens Cedar, 80% van de joodse bevolking in Israël seculier is en helemaal niet in God gelooft. Zij onderdrukken de Palestijnen dus, volgens Cedar, omdat een god, waarin zij niet geloven, hen dit land zou hebben gegeven!
Een ander probleem is dat de Israëlische regering en veel rechtse joden waardoor de regering wordt gesteund, twee dingen wil combineren die eigenlijk onverenigbaar zijn. Ze willen namelijk èn een land waarin de joodse bevolking de meerderheid heeft èn een land dat een zo groot mogelijk deel, en liefst de hele oppervlakte, van het voormalige mandaatgebied Palestina omvat. Maar dat kan dus niet allebei zonder (wederom) flinke delen van de Palestijnse bevolking uit hun land te verdrijven. Israël moet kiezen: òf een deel van het land waarbinnen een joodse meerderheid kan heersen; of het hele land maar dan zonder gegarandeerde joodse meerderheid.
Geconfronteerd met de voorkeur van de Palestijnse jongeren die we gistermiddag in Bethlehem spraken voor een Eén-Staat-oplossing, meende Cedar dat zij inmiddels lang genoeg tussen joodse Israëli’s had geleefd om te weten dat dit voor hen onaanvaardbaar zou zijn. Zij wilden beslist geen religieuze of etnische minderheid in Israël worden. En dus zal over een Twee-Staten-oplossing gesproken moeten worden ook al zal dit betekenen dat de Palestijnse rechten ingeperkt zullen blijven. Maar “geen volledig recht” is volgens Cedar altijd nog beter dan het “volledig geen recht” dat thans voor de Palestijnen geldt.
Onder de indruk van dit verhaal maken we een bustocht langs de Israëlische regeringsgebouwen in West-Jeruzalem en met name langs de Knesset, het Israëlisch parlement. We zijn onderweg naar een liberale joodse synagoge in Zuid-Jeruzalem waarvan de rabijn, Arik Ascherman, ons later zou vertellen dat de joodse naam voor deze plaats van samenkomst “beth knesset” heet: het Huis van Verzameling.
Volgens sommige geleerden zou de synagoge pas ontstaan zijn na de verwoesting van de Tweede Tempel, maar volgens Arik hebben synagoge en tempel een tijdlang naast elkaar bestaan en zou het ontstaan van de synagoge zelfs als een soort verzet tegen de tempeldienst gezien kunnen worden. Vast staat dat het verschijnsel in het ver van de tempel gelegen Galilea is begonnen en gelijke tred hield met de opkomst van het rabbinaat. In het oude Israël zouden overal in het land priesters hebben gewoond en rituelen hebben geleid en zouden deze dorpspriesters bij toerbeurt tempeldienst in Jeruzalem hebben gehad. Dat betekent dat een dorp enige tijd zonder priester zat en in dat gat zou het rabbinaat zijn gesprongen.
Volgens de middeleeuwse joodse filosoof Maimonides was de tempeldienst in het jodendom een overgangsperiode omdat het joodse volk nog niet toe was aan een godsdienst zonder tempelrituelen. Pas met de synagoges en zonder tempel zou het jodendom tot volwassenheid zijn gekomen. Volgens Maimonides en vele joden is de herbouw van de tempel dus volstrekt onnodig en zou deze zelfs haaks staan op de huidige geloofsbeleving. Alleen in de gebeden (die keer per dag) volgen gelovige joden nog de rituelen van de tempeldienst.
Waar in de tempeldienst het offeren centraal staat, staat in de synagoge de Thora centraal. In plaats van bepaalde ruimtes in de tempel zijn de thorarollen heilig. Ze worden met grote eerbied behandeld en als ze door slijtage of anderszins onbruikbaar zijn geworden worden ze net als een mens begraven. Arik benadrukt echter dat de mens altijd nog heiliger is dan de thorarol is.
Vervolgens neemt Arik Ascherman ons mee naar het kantoor van de organisatie Rabbis for Human Rights waarvan hij voorzitter is. Aansluitend bij de inleiding die we eerder vandaag van Cedar Duaybis bij Sabeel kregen, stelt hij dat de vreugde die bij de joden wereldwijd bestond over de stichting van de staat Israël in 1948 gepaard ging aan de nakba voor de Palestijnen. Die discrepantie moet Israël zich aantrekken, volgens Arik, want in de bijbel heeft Israël de opdracht niet alleen ter wille van zichzelf te bestaan maar een zegen voor de mensheid te zijn. Dat geldt dus ook voor de Palestijnen.
In de onafhankelijkheidsverklaring van 1948 wordt gesproken over “gelijkheid voor allen, onafhankelijk van religie of etniciteit”. Toen Israël in 2008 haar 60-jarig bestaan vierde zijn de Rabbis for Human Rights dan ook een campagne begonnen waarin ze benadrukten dat Israël deze droom niet naleeft en de naleving van mensenrechten verzaakt. Rabbis for Human Rights willen staan in de traditie van de profeten die de machthebbers over Israël keer op keer ter verantwoording riepen. Als Israël een joodse staat wil zijn, moet het niet alleen om een thuis voor joden gaan, maar gaat het ook om het onderhouden van joodse waarden, zoals het recht doen aan de armen, weduwen en wezen en aan de “vreemdelingen in onze steden”. In plaats van die joodse waarden wordt Israël in toenemende mate geleid door extreem nationalisme en particularisme.
De organisatie Rabbis for Human Rights werd tijdens de Eerste Intifadah eind jaren ’80 opgericht toen onder de joodse bevolking van Israël wel enige sympathie bestond voor de Palestijnse zaak, maar waar eigenlijk weinig mee gebeurde. Volgens Arik ontbreekt het in Israël aan iemand als de Amerikaanse rabijn Abraham Joshua Heschel die in de jaren ’60 zij aan zij met Martin Luther King demonstreerde voor burgerrechten van de Afro-Amerikanen en tegen de Vietnamoorlog. Van hem hingen meerdere foto’s in het kantoor van Rabbis for Human Rights waar 30 stafleden werkzaam zijn en waar ook tekeningen hangen van Palestijnse kinderen die in beeld brachten hoe hun ouderlijk huis door het Israëlisch leger werd gesloopt. Een met name voor kinderen zeer traumatische ervaring, aldus Arik.
De organisatie Rabbis for Human Rights bestaat uit 120 rabijnen uit verschillende denominaties (orthodox, liberaal, hervormd en vernieuwd). In het begin van haar bestaan trok de organisatie veel publiciteit alleen maar omdat het nieuw was dat rabijnen voor de rechten van Palestijnen opkwamen. De organisatie richt zich vooral op (ondersteuning van) rechtszaken (waarvoor het een aantal juristen in dienst heeft) en daarnaast op de beïnvloeding van de media, op veldwerk (aanwezigheid in Palestina) en burgerlijke ongehoorzaamheid, met name in de vorm van acties tegen de sloop van Palestijnse huizen en andere gebouwen. Burgerlijke ongehoorzaamheid is geen doel op zich, aldus Arik, maar met name bij dit soort sloopwerkzaamheden wordt een grens overschreden waarbij je niet kunt blijven zitten toekijken. Sommigen zijn schuldig, maar we zijn allemaal verantwoordelijk voor wat er gebeurd.
Rabbis for Human Rights heeft een opvanghuis laten bouwen speciaal voor vrouwen van wie het huis was gesloopt, maar ook dit opvanghuis is in opdracht van het Israëlisch militair gezag gesloopt. Door bij deze sloopwerkzaamheden maar ook bij het planten van olijfbomen en het binnenhalen van de olijfoogst in grote aantallen aanwezig te zijn, wil Rabbis for Human Rights ook aan de Palestijnse bevolking laten zien dat er ook “goede joden” zijn.
Iedereen is het er wel over eens dat er geen militaire oplossing is voor de situatie tussen Israël en Palestina en als je je dat realiseert kun je de vraag stellen wie er daadwerkelijk werkt aan een duurzame veiligheid voor Israël: het Israëlisch leger dat vooral haat zaait of organisaties als Rabbis for Human Rights die solidariteit uitdragen met de Palestijnse bevolking, zo houdt Arik ons voor.
Hij vertelt dat hij een aantal jaren geleden bij een actie werd gearresteerd en in een cel terechtkwam met een jonge Palestijn. Een kind nog, dat in doodsangst zat en die Arik probeerde gerust te stellen. Toen ze beiden vrijgelaten werden had Arik zelf even geen zin in interviews. De Palestijnse jongen werd echter wel door de verzamelde Arabisch pers geïnterviewd. In de krant las Arik later terug dat hij gezegd had dat hij bang was. “Maar toen kwam een lange man met een keppeltje naast me zitten die me vertelde dat ik niet bang hoefde te zijn.” De hele Arabische wereld heeft kunnen lezen dat “een lange man met een keppeltje” solidair was met Palestijnse jongen. Dàt kan bijdragen aan het overbruggen van de dagelijks vijandschap tussen joden en Palestijnen, aldus Arik.
Als Israëli kun je je hoofd in het zand steken, je kunt de straat op gaan en roepen dat Israël een Apartheidsstaat is, maar je kunt ook proberen je verantwoordelijkheid te nemen en je mede-Israëliërs aan te spreken op de bijbelse boodschap van vrede en gerechtigheid. En dat laatste is wat Rabbis for Human Rights doet. Overigens niet alleen ten aanzien van de Palestijnse zaak, maar ook door te werken met de Israëlisch jeugd en door te strijden tegen de uitwassen van het neoliberalisme dat in Israël om zich heen grijpt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten