maandag 13 april 2015

Achtergrond van radicalisering komt niet van andere planeet

n de vierde Vredestuinbijeenkomst die Enschede voor Vrede dit voorjaar in de Wintertuin van de Wonne organiseerde, sprak vanavond de onafhankelijke veiligheidsdeskundige dr. Teun van Dongen over de achtergronden van radicalisering en de vraag hoe hiermee om te gaan.


In zijn schets van de achtergronden van radicalisering benadrukte hij dat die achtergronden veel dichter bij onszelf liggen dan we veelal geneigd zijn te denken. We denken dat mensen die radicaliseren van een volstrekt andere planeet komen en/of dat er een steekje bij hen los zit die bij ons, gewone en eerzame burgers, gelukkig goed zit vastgesjord. Maar zo ligt het niet. De opvatting dat een bepaald doel alleen maar met wapens of met geweld gerealiseerd kan worden, is helemaal niet zo vreemd aan ons en aan onze cultuur, zo laat Van Dongen aan de hand van een paar nog tamelijk recente voorbeelden uit de West-Europese geschiedenis zien.

Een belangrijk motief dat we zeker zouden moeten herkennen, juist ook in het 70ste herdenkingsjaar van het einde van de Tweede Wereldoorlog, is het verzet tegen misstanden en een het optreden van al dan niet vermeende vreemde bezettingsmacht. Een voorbeeld is bijvoorbeeld het excessief geweld van het Britse leger in Noord-Ierland dat zowel het geweldsniveau als ook de aanhang van de IRA fors deed toenemen.

In diezelfde periode, de jaren ’70 van de vorige eeuw, proberen bepaalde radicale groepen de oorlog die Westerse staten (in hun ogen) elders in de wereld voeren (Vietnam, tegen “de Derde Wereld”) “thuis” te brengen door aanslagen te plegen tegen militaire en economische doelen. “Bring the War Home”. Dit motief zie je voor een deel terug bij jihadistische aanslagplegers in Westerse hoofdsteden, zoals Shezad Tonweer, een van de aanslagplegers op de Londense metro op 7 juli 2005 die deze aanslag zelf plaatst in het kader van de Britse militaire aanwezigheid in Afghanistan en Irak. Het Westen kan niet ongestraft Iraakse of Afghaanse burgers bestoken en als vergelding bestoken zij als zelfverklaarde expeditielegertje van Irak, Afghanistan of “de islamitische wereld” Westerse burgers.

Dat zijn beide nog tamelijk doelrationele motieven, aldus Van Dongen. In de praktijk komen er ook diverse emotionele motieven bij, zoals heroïek (de hang naar heldenstatus), altruïsme (het helpen van andere die bedreigt worden of juist met iets moois bezig zijn – hoe vreemd het ons ook in de oren klinkt: de steun die sommigen aan de Islamitische Staat willen geven gaat op een dergelijke vorm van opofferingsgezindheid voor het Goede Doel terug). Een ander emotioneel motief is de hang naar avontuur of actie, maar ook zit er soms een aspect van overlevingsdrang aan, van groepsdruk en van bepaalde traditionele en culturele normen. Het laatste wordt bijvoorbeeld belichaamd door de Noord-Ierse “Murals”: imposante en frequent herhaalde muurschilderingen waarbij degenen die daartussen leven toch feitelijk elke dag opnieuw ingeprent krijgen dat zij hun leven zouden moeten geven voor de uiteindelijke overwinning van hun deel van de bevolking.

Als vanuit de zaal ook nog een financieel motief wordt gesuggereerd, reageert Van Dongen daar terughoudend op. Een geldelijk beloning is zelden iets wat geradicaliseerden trekt. Het is meer een motief van reguliere milities zoals het normale nationale leger om rekruten te werven. Over dat normale leger gesproken: het is Van Dongen meermaals opgevallen dat de Nederlandse krijgsmacht in haar wervingsmateriaal heen nadrukkelijk een beroep doet op een aantal van de hier net uiteengezette motieven: heldendom, altruïsme, avontuur en actie en ook wel om iets goeds te doen “voor volk en vaderland”. [Het was misschien ook niet voor niets dat voormalig legerchef Van Uhm een paar jaar geleden een vergelijking trok tussen de motieven van een Syrië-ganger en die van zijn eigen in Afghanistan omgekomen zoon – JS].

In antwoord op een andere vraag of sociale uitsluiting en discriminatie geen rol spelen in het radicaliseringsverhaal, geeft Van Dongen aan dat hij hier vooral de “pull-factoren” heeft geschetst: de aspecten die terroristische groeperingen in de aanbieding hebben om aantrekkelijk te zijn voor geradicaliseerde jongeren. Over de “push-factoren” heeft hij het nog niet gehad, maar het spreekt voor zich dat dit soort aantrekkelijkheden nog een stuk aantrekkelijker worden voor jongeren die zich op de een of andere manier door de omringende maatschappij uitgekotst voelen.

Zelf benadrukt Van Dongen nogmaals dat bij al deze factoren de inhoud van de politieke, ideologische of religieuze overtuiging van de geradicaliseerden geen enkele rol speelt. Al die factoren zijn tamelijk uitwisselbaar. En dat is van belang voor het tweede deel van zijn inleiding, de vraag hoe we met radicalisme om kunnen gaan.

Een belangrijke vuistregel in dat verband is dat we ons op personen zullen moeten in richten en hun persoonlijke motivatie om te radicaliseren. Dat is nu typisch niet de keuze die het feitelijk nog steeds vigerende “Actieplan polarisatie en radicalisering 2007-2011” maakt; deze richt zich op de groep waar de geradicaliseerden deel van uitmaken en is in die aanpak veel te grof. Ze spreekt als het ware alle moskeegangers aan op wat een enkele moskeeganger doet, met als gevolg de radicalisering binnen die groep eerder toe- dan afneemt omdat het het gevoel er niet bij te mogen horen versterkt.

Wat een goede, persoonsgerichte aanpak is, is het bieden van een uitweg aan mensen die geradicaliseerd zijn om ook weer te deradicaliseren. Niet roepen dat je eenmaal een Syrië-ganger altijd een Syrië-ganger bent, maar mensen die daar traumatische ervaringen hebben opgedaan de gelegenheid bieden om hun verhaal te vertellen en al doende misschien zelfs potentiële Syriëgangers ervan kunnen weerhouden daadwerkelijk te gaan omdat je op voorhand die mooie verhalen over heroïek en avontuur kunt doorprikken. Schrijf geradicaliseerden dus niet af, zoals vaak gedaan lijkt te worden.

Erken ook, zo stelt Van Dongen, dat de overheid met al haar maatregelen, vaak juist om radicalisering te voorkomen, een onderdeel van het probleem is in plaats van van de oplossing. Het buitenlandbeleid van veel Westerse landen zet kwaad bloed bij bepaalde jongeren binnen de Westerse samenleving. Dat wil niet zeggen dat je continu je oor moet laten liggen naar wat die jongeren te vertellen hebben, maar het is wel een factor om rekening mee te houden en om bij de betreffende besluitvorming in te calculeren. Vertel daarbij ook het eerlijke verhaal: “Beste mensen, we gaan weer een islamitisch land bombarderen en bepaalde groepen in onze samenleving zullen dat niet waarderen en zullen proberen om een aanslag te plegen. Desalniettemin heeft de regering besloten om toch op de ingeslagen weg voort te gaan en we zullen uit alle macht proberen om mogelijk aanslagen in eigen land te voortijdig te verijdelen.” Dàt is het eerlijke verhaal vertellen.

Sommige aanslagplegers zijn helemaal niet geradicaliseerd. De overlevende dader van de Boston Bombings was zelf helemaal niet geradicaliseerd, maar kijk op tegen zijn wèl geradicaliseerde broer en besloot hem te steunen die deze de aanslagen ging plegen (en daarbij door een politiekogel werd omgebracht).

In plaats van deze nuchterheid ziet Van Dongen juist een grote verkramptheid in onze politieke cultuur als om het ideeën buiten de politieke mainstream gaat. Geef wat meer ruimte aan groepen die andere opvattingen hebben over vrijheid of democratie en ga daar gewoon over met elkaar in discussie. De democratie kan dat hebben. In plaats daarvan laten we ons echter leiden door angst. En dat is nu precies waar terroristen op uit zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten