In de ruimte van de Opstandingskerk waar al anderhalve week detentoonstelling “Stad op een berg” over Palestijnse christenen hangt,
organiseerde de Oecumenische Vrouwengroep Twente-Bethlehem vanavond een
bijeenkomst over kerkelijke presentie in Palestina met ds. Henk Fonteyn,
voormalig legerpredikant en vorig jaar rond deze tijd internationaal waarnemer
in Palestina in het kader van het Ecumenical Accompaniment Program Palestine
and Israël van de Wereldraad van Kerken.
Ter inleiding leest Margreet Stroo, voorzitter van de Oecumenische
Vrouwengroep Twente-Bethlehem, het verhaal voor van Sylvana Giacaman. Haar
verhaal is één van de verhalen van Palestijnse christenen die in de
tentoonstelling worden verbeeld en toevallig ook de gastvrouw waar Margreetin Bethlehem overnachtte bij haar bezoeken aan Bethlehem en die op haar
beurt bij Margreet overnachtte toen zij in Enschede was.
Dit voorval leerde Sylvana dat als iemand jou haat, je hem of haar
juist des te meer lief moet hebben. Zorgen dat jouw liefde groter is dan de
haat van de vijand. Alleen zo kan liefde alles overwinnen. Dat zijn niet alleen
woorden. Ze organiseert allerlei activiteiten waarin vrede stichten centraal
staat, zoals een project waarin christenen en moslims elkaar ontmoeten, zodat
er meer begrip komt voor elkaars verschillende manieren van geloven en leven.
Het is één van de vele inspirerende verhalen die in de tentoonstelling
worden verbeeld en die vanuit Palestina verteld kunnen worden, naast alle
verhalen over de dagelijkse ellende. Maar dan moeten we wel de mogelijkheid en
de bereidheid hebben er kennis van te nemen. Die mogelijkheid biedt de Oecumenische
Vrouwengroep Twente-Bethlehem, vanavond met het verhaal van Henk Fonteyn; die
bereidheid moet van anderen komen en kan
zij helaas niet organiseren.
Henk Fonteyn begint zijn inleiding met een herinnering aan misschien
wel een dergelijk Paulus-moment: het gevoel hebben aan je kraag getrokken te
worden. Het was in de Kerstnachtdienst in zijn Protestantse wijkgemeente in
Culemborg waar de dienstdoende predikant de befaamde afbeelding van de
kerststal met de afscheidingsmuur ervoor in de kerk projecteert. Dan gebeurt er
wel wat met je. Hoewel een memorabel ogenblik, was het toch een minder scherp
keerpunt, erkent Fonteyn vervolgens. De ommekeer kwam toch geleidelijker.
Net als veel na-oorlogse theologen was Fonteyn opgeleid met een grote
sympathie voor het jodendom. Eeuwenlang was binnen het christendom de
zogenaamde vervangingstheologie dominant. De Wet was door Jezus vervuld en de
kerk vormde het Nieuwe Verbond dat het Oude Verbond tussen God en Israël
vervangen had. Het jodendom was eigenlijk achterhaald. In ieder geval was het
christendom superieur en het jodendom inferieur. Het werd beleden door mensen
die Christus niet als Messias wilden erkennen en in de meest zwarte variant
door mensen die Christus zelfs hadden omgebracht.
In de naoorlogse theologie werd daarvan afstand genomen en werden
jodendom en christendom als twee gelijkwaardige godsdiensten gezien die op
dezelfde, joodse, bron teruggingen. De worteling van het christendom in het
jodendom werd geherwaardeerd en de theologie was er meer op gebrand de
overeenkomsten tussen beide tradities te benadrukken dan de verschillen. Er was
een theologische sympathie voor het jodendom en deze sympathie omvatte
ongemerkt ook de staat Israël.
Daar komt bij dat velen een schuldgevoel hadden over wat in het hart
van de christelijke wereld tijdens de Tweede Wereldoorlogen met de joden was
gebeurd en ook waardering, begrip en zelfs ontzag voor de wijze waarop de
joodse gemeenschap na de oorlog haar rug rechtte en een eigen staat stichtte. De
staat Israël als een kleine David tegenover de Arabische wereld als een grote
Goliath. Een joods volk dat indruk maakt, assertief is, misschien zelfs
agressief, maar vastbesloten om zich niet nog eens als makke schapen af te
laten slachten. Maar als je goed kijkt, is het de geldingsdrang van een
getraumatiseerd volk.
Dat laatste zag Fonteyn toen allemaal nog niet. Hij begon in 1984 als
predikant met een flinke dosis sympathie voor het jodendom en voor de staat
Israël. Heel ontvankelijk ook voor de uitnodiging die zes jaar later bij hem
binnenkwam van DrieTour om mee te gaan met een predikantenreis door het Heilig
Land. Voor fl. 400 een week naar Israël en daar dan in een Amerikaans tempo
langs alle heilige plaatsen. De doelstelling van de reis was tweeledig.
Enerzijds was het tevens een uitnodiging om als predikant later een
gemeentereis naar Israël te organiseren, maar ook wees de uitnodiging erop dat
een predikant eigenlijk wel een keer in Israël geweest moet zijn en de plaatsen
die in de bijbel worden genoemd met eigen ogen gezien moet hebben. Anders weet
je toch niet waar je het hebt als je erover preekt.
Fonteyn was al snel overtuigd en ging mee. Ze zaten met 30 nog vrij
jonge dominees in het Holy Land Hotel in Oost-Jeruzalem en probeerden op basis
van het Hebreeuws dat ze tijdens hun studie hadden geleerd met de obers in het
hotel te communiceren. Het zou jaren duren voordat tot Fonteyn doordrong waarom
die (Arabisch-talige, Palestijnse!) obers steevast in het Engels en niet in het
Ivriet (het moderne Hebreeuws) antwoordden… Hoe naïef kun je zijn, zo blikt hij
er met enige schaamte op terug. Ze hadden gewoon geen idee waar ze zaten en wat
de situatie anno nu was. Ze waren niet op bezoek in het Israël van nu maar in
dat van 2000 jaar of langer geleden. Het ging niet om de politiek maar om de
bijbel. En dan ook nog eens vanuit een joods / Israëlisch perspectief.
De reis was hem destijds goed bevallen en hij is een tijdlang
reisleider / begeleider geweest van reizen naar het Heilig Land waar hij heel
veel mensen heeft rondgeleid, maar altijd in het Heilig Land van 2000 jaar
geleden en zonder enige aandacht voor het land anno nu. Toch kwamen er
gaandeweg barstjes in zijn opvattingen. Niet door het lezen van boeken of
andere materialen, maar door ontmoetingen met mensen. In 2003 of 2004 was hij
met een groep in de Oude Stad waar hij door een Duitse theologiestudent werd
aangesproken en uitgenodigd om met zijn groep langs te komen in de Evangelisch
Lutherse kerk in de Oude Stad. Dat deed hij en tot zijn verbazing was zijn
gastheer een Palestijnse dominee. Hij realiseerde zich toen pas dat er ook Palestijnse
christenen waren. Altijd gedacht dat alle Arabieren moslim zijn. Tijdens zijn
theologiestudie is ook nooit ter sprake gekomen dat er Palestijnse christenen
zijn, terwijl het toch een belangrijk deel van de Palestijnse bevolking en de
Palestijnse cultuur is. Dat er überhaupt een Palestijnse predikant was, was dus
al een eye-opener voor hem, maar toen hij deze theoloog veel kritischer over de
staat Israël hoorde praten dan hij gewend was, kreeg hij echt huiswerk mee om
eens over na te denken.
In 2006 verbleef hij een week met zijn dochter in Israël en die week
hadden ze een vaste taxichauffeur. Dat bleek een Palestijn te zijn die hen de
Muur liet zien maar met wie hij ook meemaakte hoe de Israëlische
veiligheidstroepen en -maatregelen Palestijnen behandelen. Dat zette hem echt
aan het denken over het gedrag van de staat Israël anno nu.
Sinds 1999 was hij krijgsmachtpredikant. Dan word je, volgens hem, meer
militair dan predikant. Hij is in die vijftien jaar twee keer mee uitgezonden
geweest naar Bosnië en drie keer naar Afghanistan. Aan het nut van de
krijgsmacht twijfelt hij niet, maar aan het nut van die missies wel. Vooral
omdat het officiële doel is dat we vrede en veiligheid voor de mensen daar
zeggen te willen brengen, maar het eerste wat we na aankomst doen bestaat uit
het bouwen van grote muren en hekken om ons legerkamp. Daar zit een grote
tegenstrijdigheid in en hij is bij de missies een flink aantal illusies
kwijtgeraakt.
In maart 2014 moest hij met pensioen bij Defensie terwijl het
regelmatig voor enkel maanden in het buitenland zitten nog wel in zijn systeem
zat. Een gemeentelid in Culemborg die bij KerkinActie werkt wees hem toen op de
mogelijkheid om voor de Ecumenical Accompaniment Project in Palestine and
Israël (EAPPI) uitgezonden te worden.
EAPPI is in 2002 door de Wereldraad van Kerken in het leven geroepen op
verzoek van de gezamenlijke Palestijnse kerken. Zij motiveerden hun verzoek
onder andere met de constatering dat zij niet gezien worden. Voortdurend
bezoeken duizenden christenen uit de hele wereld het Heilig Land (de cabaretier
Fons Jansen noemde dat ook “Heilige Landloperij”) waarbij Israël een soort
Openlucht Museum is waarin je je eigen toneelstukje kunt opvoert, zonder enig
contact met de Palestijnse kerk. Precies zoals Fonteyn dat jarenlang ook zelf
gedaan heeft met de reisgezelschappen die hij begeleidde. Pas na 12 jaar
ontmoette hij per ongeluk een Palestijns predikant. En naar de moeilijke
plekken (Hebron bijvoorbeeld) ging je niet.
Om als vrijwilliger door EAPPI uitgezonden te worden moet je
solliciteren, allerlei tests doorstaan en ook nog zelf € 2.000 meenemen om 3
maanden als vrijwilliger aan de slag te kunnen.
De naam Ecumenical Accompaniment Program in Palestine and Israël is
niet helemaal zonder betekenis: “ecumenical” betekent ook in dit verband “wereldwijd”;
het zijn niet alleen christenen die uitgezonden worden; “accompaniment” gaat
terug naar het Latijn en betekent dan “samen brood delen” (com = samen, panis =
brood) en verwijst naar de Emmausgangers die plotseling een metgezel hadden;
“Palestine and Israël” maakt duidelijk dat men zich met beide kanten verbonden
weet. Het feit dat hij zelf veel meer oog voor de situatie van de Palestijnen
heeft gekregen en kritischer op de staat Israël is geworden, heeft zijn
verbondenheid met het jodendom en de staat Israël niet laten verdwijnen. Fonteyn
vergelijkt zijn positie wel eens met dat van een kind van gescheiden ouders.
Met beiden heb je een sterk gevoel van loyaliteit en de ene keer wint de verbondenheid
met de een en de andere keer die met de ander.
Zo staan veel joodse Israëliërs, en met name de Israëliërs die in de
vredesbeweging actief zijn, in cultureel en politiek opzicht veel dichterbij
jou als betrokken Westerling, dan Palestijnen waarmee je samenwerkt maar die
vaak nog een heel conservatief wereldbeeld hebben. Veel EAPPI-vrijwilligers
gingen op hun vrije dagen ook even adem halen in Tel Aviv. Dus hoezeer je ook in
politiek opzicht aan de Palestijnse kant staat en vanuit medemenselijkheid
juist hun lot je het meest beroert, het valt soms niet mee om ook op andere
gebieden met hen op dezelfde golflengte te komen.
Zoals gezegd, zwaaide Fonteyn in maart 2014 af bij Defensie en van
april t/m juni 2014 zat hij voor EAPPI in Palestina. Elke kwartaal zendt EAPPI
35 vrijwilligers uit naar zeven lokaties op de Westelijke Jordaanoever /
Oost-Jeruzalem: Hebron, Jatta, Bethlehem, Oost-Jeruzalem, Janun, Jericho
(inclusief het Jordaandal) en Jayyous. Fonteyn was in het laatstgenoemde dorp
gestationeerd. Het ligt in het uiterste Westen van de Westelijke Jordaanoever,
slechts 15 kilometer van de Middellandse Zee. Vanaf het hoogste punt in het
dorp kun je de zee zelfs zien. Maar de Palestijnse bewoners van het dorp kunnen
er niet komen.
Fonteyn zat er met een team dat naast hem uit vijf vrouwen bestond. Die
scheve man-vrouw-verhouding is exemplarisch voor EAPPI. Ook exemplarisch is de
herkomst van de teamleden (op de foto van links naar rechts: uit Zwitserland,
Engeland, Finland, Zweden en Colombia) en de leeftijdsopbouw (veelal òf midden
twintig, òf begin zestig – oftewel: net-afgestudeerd of net-gepensioneerd). De
meeste teamleden zijn hun hele (korte of langere) leven overtuigd en actief
pacifist geweest. Daar zat Fonteyn als voormalig legerpredikant toch als een
vreemde eend bij in de bijt. Het bevreemde zijn collega’s vaak dat hij bij hen
zat; zelf verbaasde Fonteyn zich er soms over hoe weinig zijn collega’s snapten
van het functioneren van (Israëlische) militairen. Een beetje kennis daarover
kan het werk ten goede komen.
Als teamlid heb je een jasje aan met het EAPPI-logo. Dat is je
identiteit als waarnemer / vredesactivist. Je komt namelijk in conflictueuze
situaties terecht en dan is het belangrijk herkenbaar te zijn. Belangrijkste “Rule
of Engagement” (om het in militaire termen uit te drukken): je blijft
waarnemer; je bemoeit je er niet mee. Maar Fornteyn geeft toe dat je handen soms
jeuken. Dan zeggen juist de Palestijnen veelal: “joh, ga maar weg, want je
maakt het alleen maar slechter voor ons.”
Het team neemt waar en noteert haar bevindingen in dag- en weekrapporten die via de coördinatoren naar de
VN en andere instanties gaan. Wat die daar dan mee doet, onttrekt zich aan de
waarneming van een teamlid. Je bent de ogen en de oren van de buitenwereld op
bepaalde hotspots waar dingen kunnen gebeuren. Het wapen is het fototoestel.
Eén van de hotspots waar het team van Jayyous vaak naartoe ging was een
hek in de Afscheidingsmuur voor Palestijnse boeren die nog landerijen aan de
andere kant van die muur hadden. Drie keer per dag gaat het hek een korte
periode open om hen door te laten. Het is volstrekte intimidatie; psychologische
oorlogsvoering. Elke dag krijg je als Palestijnse boer te horen dat je de
onderliggende partij bent en dat je aan de willekeur van de Israëli’s bent over
geleverd.
Als voormalig legerpredikant nam Fonteyn ook waar dat het militair
onwaardig werk is. Dat vinden veel Israëlische militairen ook. Ze hebben er de
pest aan en dat reageren ze vaak af op de Palestijnse mensen die ze door moeten
laten.
De situatie bij het hek is echter heel vriendelijk in vergelijking met
de checkpoints voor de vele duizenden Palestijnen die voor hun werk naar de
Israëlische kant moeten.Het is altijd dringen, want de Israëlische baas blijft
niet wachten. De taferelen die daardoor ontstaan hebben iets ontmenselijkings. En
hoewel door hun handelwijze veroorzaakt bevestigen deze taferelen ook nog weer
eens het beeld dat veel Israëlische militairen van Palestijnen hebben. Dat van
primitieve, ruziezoekende en gewelddadige mensen.
Het absurde van die hele muur en de hekken en checkpoints is dat het
geheel wordt verkocht als een veiligheidsmaatregel om de Palestijnen buiten
Israël te houden, terwijl er talloze gaten in de afscheidingsmuur zitten waar
Palestijnen doorheen kruipen. Iedereen weet waar ze zitten, maar niemand doet
er iets aan.
Het dorp Jayyous werd vaak ’s nachts om een uur of drie binnengevallen
door het Israëlisch leger. Bij een van die aanvallen werd door het team
bovenstaande foto gemaakt. Dat werd gewoon toegestaan. Het bleek achteraf om
een 14-jarige jongen te gaan die niets gedaan had en de volgende dag ook weer
op vrije voeten was, maar waarbij het zelfs als hij wel iets gedaan zou hebben
de vraag rijst of een dergelijke kneveling nu echt noodzakelijk is. Fonteyn
heeft wat dingen nagezocht, onder andere via de organisatie van Breaking the
Silence van Israëlische ex-dienstplichtigen, en is erachter gekomen dat er geen
enkele concrete aanleiding is voor deze nachtelijke overvallen maar dat het een
militaire training is. Het mes snijdt daarbij van drie kanten: (1) de
Israëlische militairen worden getraind, (2) de bevolking van het dorp
geïntimideerd en (3) één op de tien onschuldige Palestijnse ventjes wordt op
deze manier gerekruteerd als informant voor het Israëlisch leger. Met beloftes
over voortijdige vrijlating van familieleden of zelfs het aanbod van een
studiebeurs laten sommige Palestijnse jongens zich overhalen om informant te
worden. Soms zijn ze zelfs provocateur van gewelddadigheden. De afrekening
binnen de Palestijnse gemeenschap met tegen-de-lamp-gelopen informanten is
overigens niet zachtzinnig en wordt door de meesten met een gruwelijke dood
bekocht.
Fonteyn beëindigt zijn inleiding met zijn constatering dat de populaire
vergelijking van Israël en de Arabische wereld met David en Goliath in de
praktijk net andersom is. Israël heeft het Westen achter zich; de Palestijnen
hebben in de praktijk geen enkele steun te verwachten van de Arabische landen.
Gevraagd naar het verschil dat je in je eigen beleving met je
aanwezigheid als waarnemer maakt, antwoordt Fonteyn dat die aanwezigheid door
de Palestijnen zeer gewaardeerd wordt. Ze hebben het idee gezien en gehoord te
worden. Maar hij geeft tegelijkertijd toe dat drie maanden alleen maar
waarnemen en niets mogen doen ook wel iets onbevredigends heeft. Daarom is hij
dit voorjaar naar de Tent of Nations van Daoud Nassar geweest om nieuwe
fruitbomen te helpen planten in een door het Israëlisch leger vernieldeboomgaard.
Gevraagd naar ontmoetingen tussen Israëli’s en Palestijnen antwoordt
hij dat dat door de bouw van de afscheidingsmuur een stuk lastiger is geworden.
Als Palestijnen geen werk in Israël hebben, komen ze het land vrijwel niet in
en de meeste Israëli’s mijden de Palestijnse gebieden. Men komt elkaar dus
eigenlijk niet meer tegen. Het leidt er in Israël ook toe dat heel veel Israëli’s
heel erg onverschillig tegenover de bezetting staan. Ze zijn niet voor, ze zijn
niet tegen; het kan ze gewoon niets schelen.
Gevraagd naar het verschil tussen EAPPI en United Civilians for Peace
of Christian Peacemaker Teams merkt Fonteyn op dat ze grotendeels
hetzelfde type werk doen (waarnemen en rapporteren), maar dat het mandaat van
deze twee andere organisaties soms net iets breder is dan dat van EAPPI. Dat ze
soms ook mogen participeren.
De volgende vraag betreft het onderscheid dat de Israëlische regering
wil aanbrengen tussen christelijke en islamitische Palestijnen. Volgens Fonteyn
is het pure verdeel-en-heers-politiek door de Israëlische regering, maar het
sluit wel aan bij een groeiende groep evangelische christenen onder de
Palestijnen, met name die in Israël wonen, die, net als veel evangelische christenen
elders, geloven dat de staat Israël een rol heeft in de Eindtijd en bereid zijn
om in het Israëlisch leger te dienen. Het onderscheiden en schiften van
Palestijnse moslims en christenen wordt van buitenaf geïnitieerd. Deels vanuit
evangelische bewegingen, deels natuurlijk door de groei van moslim-extremisme
in het Midden-Oosten. Deze ontwikkelingen van buiten Palestina kunnen de goede
verhoudingen tussen Palestijnse christenen en moslims onder druk zetten en dat
zou een ramp zijn.
Dat roept de vraag op of er nog hoop is. Fonteyn vindt dat je als
christen of gelovige altijd hoop moet houden, maar hij ziet het ook. Juist in
verhalen waarvan Margreet Stroo er aan het begin van de avond één voorlas en
die tentoongesteld hangen. Van die verhalen is hij zelf erg onder de indruk van
het verhaal van Daoud Nassar en de Tent of Nations, met het adagium “We
weigeren om vijanden te zijn.” Dat is nog eens de kern van het Evangelie
samengevat. Veel mooie woorden uit het Evangelie zijn inmiddels alleen maar
mooie woorden, maar zo’n uitspraak “weigeren om vijanden te zijn” appelleert
weer. En vooral omdat je bij die Tent of Nations en bij Daoud Nassar als
persoon ervaart dat het niet bij die woorden blijft maar dat er ook echt naar
gehandeld en geleefd wordt. Zolang dat gebeurt, is er hoop.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten