zondag 5 oktober 2014

Oorlogstemming in de eigen samenleving

Nederland is in oorlog met de Islamitische Staat in Irak en Syrië en deze oorlog heeft ook een binnenlandse component waar aan de kant maatregelen worden genomen tegen ISIS-sympathisanten en (ronselaars van) Nederlanders die aan de jihadistische strijd willen deelnemen, maar waar ook in toenemende mate (andere) moslims worden aangekeken en aangesproken op de daden van ISIS. Hoe dat doorwerkt naar discriminatie en uitsluiting van andersgelovigen en moslims leek het thema te zijn van het vanmiddag gehouden “Debat aan de Markt”.


De inleiding werd gehouden door Marten Verheijen, senior klachtenconsulent van Artikel 1 Overijssel (voorheen het Antidiscriminatiebureau). Hij stelde dat “discriminatie” niet zomaar “onderscheid maken” is, maar dat de kern van discriminatie het teniet doen of aantasten van het samen leven op voet van gelijkheid is. Discriminatie is volgens artikel 90quater van het Wetboek van Strafrecht een misdrijf.

In het civiele recht is de Algemene Wet Gelijke Behandeling bepalend. En de in 2009 ingevoerde Wet op de Gemeentelijke Antidiscriminatie-voorzieningen bepaalde dat overal in het land een antidiscriminatie-voorziening moet zijn dit tot taak heeft om “onafhankelijke bijstand te verlenen aan personen bij de afwikkeling van hun klachten betreffende onderscheid als bedoeld in de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) of discriminatie als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht”. In Overijssel is dat Artikel 1.


Discriminatie, zo stelt Marten Verheijen, doet zich vooral op de arbeidsmarkt voor, maar ook bij de verlening van goederen en diensten. Dat zijn juist de sectoren waar het kunnen samen leven op voet van gelijkheid ongeacht allerlei verschillen uitermate belangrijk is. Die verschillen zijn in deze sectoren niet alleen principieel ongewenst, maar ook kunnen ze belemmerend werken op ontwikkeling. Monoculturen zijn in het algemeen erg kwetsbaar en ontwikkelen zich niet, zo blijkt bijvoorbeeld in de biologie.


Uit de statistieken over de afgelopen drie jaar blijkt dat de meeste klachten discriminatie op grond van ras en nationaliteit gaan. Godsdienst speelt eigenlijk maar een beperkte rol. In ieder geval minder dan je zou verwachten. Maar dat kan aan de drempel liggen die juist voor de groep die het betreft tamelijk hoog zou kunnen zijn. De klachten over discriminatie op grond van godsdienst spelen ook met name op de arbeidsmarkt en betreffen dan mensen die worden afgewezen omdat ze een hoofddoek dragen. Het College voor de Rechten van de Mens (voorheen Commissie Gelijke Behandeling) heeft in tal van uitspraken bepaald dat dan niet mag, maar het gebeurt steeds weer.


We krijgen een verhaal hierover te horen van Qubra die te horen kreeg dat ze een bepaalde baan niet kreeg omdat ze een hoofddoek droeg. Daartoe aangezet door haar moeder heeft ze vervolgens een klacht ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens. De vertegenwoordigers van het bedrijf lieten weten dat iemand met het hoofddoek niet paste binnen de bedrijfscultuur van geëmancipeerde vrouwen, waarop Qubra had gezegd: “Hoe komt u erbij dat ik niet geëmancipeerd ben? Hier sta ik; ik heb een klacht tegen u ingediend en ben dit proces tegen u begonnen!” Natuurlijk heeft Qubra door dit alles niet alsnog de betreffende baan gekregen. Maar voor haar was de erkenning belangrijk dat haar onrecht was aangedaan en dat het College ook oordeelde dat de handelwijze van het bureau niet in de haak was. Marten Verheijen benadrukt dat die erkenning heel belangrijk is; voor veel mensen is het gesprek met Artikel 1 al voldoende. Ze voelen zich dan begrepen en erkend en dienen dan geen formele klacht meer in.

Hoewel het College voor de Rechten van de Mens geen straffen kan opleggen heeft een uitspraak wel effect op een schuldig bevonden bedrijf omdat deze uitspraak wordt gepubliceerd en het bedrijf dus wordt gebrandmerkt als discriminerend. Daadwerkelijke veranderingen worden pas op de langere termijn zichtbaar. Zo ziet Marten Verheijen een positieve ontwikkeling bij uitzendbureaus.

Maar, zo wordt opgemerkt, het brandmerken van bedrijven waardoor ze worden aangezet tot een ander beleid is wel afhankelijk van een maatschappelijke verandering waarin discriminatie op grond van bijvoorbeeld het dragen van een hoofddoek als verkeerd wordt ervaren. Als er maatschappelijke steun of begrip voor is, helpt het brandmerken niet echt.

Ontegenzeggelijk is onder invloed van de strijd tegen ISIS weer sprake van een negatievere houding jegens moslims. Zo maakte het Enschedese gemeenteraadslid Ayfer Koç een heel drama van islamitische jongeren die bij de tent van de hongerstakers zouden hebben verklaard ISIS-aanhanger te zijn. De burgemeester heeft het laten onderzoeken, maar kon er geen nadere aanwijzingen voor vinden. Wel werd vervolgens een moskee aan de Javastraat beklad, maar daar is verder geen ophef over gemaakt. Wel laten lokale politici zich negatief uit over de nieuw te bouwen moskee in Enschede, die volgens de vragensteller bijna woordelijk te vergelijken zijn met de bezwaren die protestants-christelijke politici 150 jaar geleden maakten toen in Enschede de Sint Jozefkerk werd gebouwd.

Marten Verheijen stelt dat opmerkingen van politici inderdaad een groot effect hebben op de verhouding tussen verschillende bevolkingsgroepen. De opmerking van Geert Wilders over “Minder Marokkanen” leidde tot een hausse aan klachten die duidelijk maakte dat mensen dachten “als hij het mag zeggen, dan mag ik het ook.” Ook de media leveren een belangrijke bijdrage aan beeldvorming en de neiging van mensen om anderen negatief te bejegenen. “Als moslima lees ik de krant niet meer,” laat Qubra in dit verband weten. Ze wordt keer op keer expliciet of impliciet vereenzelvigd met wat anderen zogenaamd in naam van de islam doen.

Met een verwijzing naar een eerder Debat aan de Markt waar het onderandere over de discriminatie van Indische Nederlanders in de jaren vijftig ging, vroeg voorzitter Secil Arda of er niet sprake is van steeds weer nieuwe groepen mensen die gediscrimineerd worden. Marten Verheijen kan dat alleen maar bevestigen. Sterker nog, sommige leden van eerder gediscrimineerde groepen, zoals Turken en Marokkanen, maken zich in een volgende fase schuldig aan discriminerende opmerkingen jegens de volgende groep, in dit geval Polen en Bulgaren.


Met een verwijzing naar recente maatschappelijke discussies over de Marokkanen-uitspraak van Geert Wilders, de Brabantse ondernemer die geen allochtone werknemers wilde hebben, Zwarte Piet, maar ook de discussies overhet genocidemonument in Almelo stelt Marten Verheijen dat het maatschappelijke debat over discriminatie volop gaande is. Met betrekking tot het laatstgenoemde voorbeeld kan hij zich ook nog herinneren dat een aantal jaren geleden letterlijk hier om de hoek bij de ingang van het arbeidsbureau een enorme knokpartij plaatsvond tussen Syrisch-Orthodoxe en Turks-Islamitische jongeren. Het bleek na nader onderzoek om de ontlading van een reeds langer spelende discussie op de verschillende scholen te zijn over het wel of niet erkennen van de genocide. Hij stelt dat toen niet begrepen te hebben en ook de ophef die er eerder dit jaar over het genocidemonument was niet te kunnen begrijpen. Het is al zolang geleden en elk land heeft zwarte bladzijden in zijn geschiedenis. Alsof Indonesische en Nederlandse jongeren met elkaar op de vuist zouden gaan in IJsland.

Ik gaf aan het wel te begrijpen. Duitsland heeft de genocide op de joden voluit erkend en daardoor kunnen Duitsers en joden weer redelijk door één deur. In Zuid-Afrika is een Commissie voor Waarheid en Verzoening geweest waardoor veel oud zeer is verwerkt. Maar Nederland heeft nog nooit haar misdaden in Indonesië voluit erkend en Turkije ontkent zelfs dat in 1915 genocide heeft plaatsgevonden. Dat leidt tot het nog steeds voortbestaan van oud zeer zowel bij de slachtoffers als bij de daders die niet met hun daderrol geconfronteerd willen worden. Marten Verheijen concludeert dat het dus om erkenning gaat, net zoals bij de Qubra die zich gediscrimineerd voelde door het bedrijf dat haar niet wilde aannemen vanwege haar hoofddoek.

De voorzitter vindt dit een mooie conclusie om mee te eindigen en kondigt aan dat het volgende Debat aan de Markt, op zondagmiddag 2 november, waarschijnlijk over Zwarte Piet zal gaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten